|
HEIDE573
|
Berichten: 311
|
Geplaatst: vrijdag 3 maart 2017, 14:21
|
|
|
De ziele betracht de nabijheid Gods Ik meende ook: de Godheid woonde verre, In ene troon, hoog boven maan en sterre, En hefte menigmaal mijn oog Met diep verzuchten naar omhoog.
Maar toen Gij U beliefde te openbaren, Toen zag ik niets van boven nedervaren, Maar in de grond van mijn gemoed, Daar werd het liefelijk en zoet.
Daar kwaamt Gij uit de diepten uitwaarts dringen En als een bron mijn dorstig hart bespringen, Zodat ik U, O God, bevond Te zijn de grond van mijne grond.
Dies ben ik blij, dat Gij, mijn hoogbeminde, Mij nader zijt dan al mijn naaste vrinden! Was nu alle ongelijkheid voort En ‘t harte rein gelijk het hoort,
Geen hoogte noch geen diepte zou ons scheiden: Ik smolt in God, mijn Lief: wij werden beiden Eén geest, één hemels vlees en bloed, De wezenheid van Gods gemoed.
Dat moet geschiên! Och help, getrouwe Here, Dat wij ons gans in Uwe wille keren!
Schrijver: Jan Luyken
|
|