Auteur |
Bericht |
|
CHATULIEM619
|
Berichten: 5057
|
Geplaatst: dinsdag 18 januari 2011, 20:47
|
|
|
Dit artikel las ik op internet. Geschreven door Rita Kohnstamm. Libelle voer of gedegen leesmateriaal?
RITA KOHNSTAMM
Ben ik hier veilig?
Toen mijn zoon jaren geleden in de eerste klas zat, nu groep drie, zei hij een enkele keer als hij m’n aandacht wilde trekken ‘juffie’ tegen mij. Hij verbeterde zich dan ook wel meteen, oh eh Rita, maar ik vond het heel lief klinken. Maar vooral vond ik het een heel geruststellend teken. Hij voelde zich kennelijk in de klas bij zijn lerares, toen nog juffrouw, vertrouwd en veilig. Zo vertrouwd en veilig dat in zijn koppetje juffie en ik af en toe even in hetzelfde laadje zaten.
Wanneer voelt een klein kind zich veilig? Veilig op de peuterspeelzaal, in de kleutergroep, in groep drie en vier? Misschien is het goed eerst even te kijken hoe een kind zich thuis veilig gaat voelen. Dat is de ontwikkeling van de kinderlijke hechting.
Een kind is lang afhankelijk van degenen die hem of haar verzorgen. Zeker de eerste twee jaar is die afhankelijkheid totaal, omdat een kind dan nog niet letterlijk, laat staan figuurlijk stevig op eigen benen kan gaan en staan. Door die afhankelijkheid ontstaat een emotionele binding met degene die er altijd is. Op wie een kind leert vertrouwen. Meestal de moeder. Al kan die rol van moederfiguur ook door een andere vaste verzorger worden vervuld. Om niet steeds ingewikkeld te praten zal ik het echter over de moeder hebben, en niet steeds over moeder, vader of andere vaste verzorgster. Maar met dus steeds in het achterhoofd dat ook een ander die belangrijke figuur in een kinderleven kan zijn.
Die hechtingsontwikkeling is vergeleken met andere ontwikkelingen die een kind doormaakt bijzonder. Dat heeft te maken met die afhankelijkheid. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat een kind afhankelijk blijft. Hij moet op den duur zelfstandig en onafhankelijk worden. Nu is het bij allerlei ontwikkelingen zo dat een kind bij wijze van spreken iedere dag een stapje verder komt. Doelgerichter tegen de mobile kan slaan, steviger zit, opeens een woordje zegt, een rekensom begrijpt. Maar het is niet zo dat een kind vanaf de geboorte steeds een beetje onafhankelijker wordt. In tegendeel. Om onafhankelijk, zelfstandig en emotioneel stevig te worden is het nodig dat de afhankelijkheid zich juist eerst verdiept. Dat het kind zich steeds meer als het ware uitlevert aan die een of twee vaste verzorgers, zich aan hen hecht. Meestal aan de ouders. En pas daarna begint dan als het goed is een proces waarbij een kind met heel kleine stapjes tegelijk zelfstandig wordt.
De aanloop tot de hechting duurt ongeveer de eerste dertig weken. Er is niet zo veel van te merken. De meeste babies zijn die eerste weken en maanden zo te zien tamelijk allemansvrienden. Maar aan het eind, zo met dertig weken komt het resultaat naar voren. Het kind wordt eenkennig, soms hevig, soms maar een beetje. Maar iets ervan is bij alle kinderen wel te merken. Het ene kind draait alleen maar z’n hoofd weg als er een vreemde te dichtbij komt, het andere gaat echt huilen. Sommigen worden bang voor vreemden, anderen alleen maar een beetje achterdochtig. In ieder geval willen de meesten liever bij moeder op schoot dan bij een onbekende, en gaan huilen als ze moeder zien weggaan en ze bij een vreemde worden achtergelaten. Alsof opeens door de vaste verzorging in die eerste dertig weken het besef doordringt: van háár moet ik het hebben. Zonder dat ze natuurlijk die woorden kunnen gebruiken. Dat proces in de eerste dertig weken heeft de bekende psycholoog Bowlby ‘attachment in the making’ genoemd. Hechting in aanbouw. En vanaf dat moment wordt die hechting alleen maar sterker en de afhankelijkheid alleen maar groter. Dat duurt tot ergens tussen anderhalf, twee jaar. Dan heeft die gehechtheid vertrouwen en veiligheid in het kind gevestigd en durft het geleidelijkaan op eigen houtje dingen te doen, van moeder vandaan te lopen, de omgeving te verkennen. Bij die bekende en vertrouwde voelen kinderen zich zo veilig dat ze op den duur ook korte scheidingen kunnen verdragen. Zo zeker is het kind dat die ene weer terug zal komen. En ondertussen is zijn cognitieve ontwikkeling zo ver dat hij voorstellingsbeelden van die ene, van moeder kan vasthouden ook als hij haar niet ziet of hoort. Dat helpt ook om korte perioden van scheiding te overbruggen. Al kan het ook dat natuurlijk nog niet onder woorden brengen. Het is een woordloos gevoel van vertrouwen.
In het licht van wat ik hiervoor heb gezegd wordt het ook duidelijk waarom in het algemeen wordt geadviseerd om, als kinderopvang nodig is, daarmee te beginnen voor de dertig weken en anders te wachten tot na anderhalf jaar. Maar dus niet in die tussenliggende periode als de hechting aan de vaste verzorgster zich begint te verdiepen. Dan wordt dat proces verstoord. Te lang opsparen van het zwangerschapsverlof en verlengen met vakantiedagen tot zo lang mogelijk na de bevalling, is dus niet aan te raden, als dat de acht maanden nadert.
Zo’n veilige hechting is goed voor de ontwikkeling in het algemeen. Want doordat een kind van anderhalf, twee dat veilig is gehecht ook een tijdje zonder moeder durft te zijn kan het nieuwe ervaringen opdoen. Hij gaat op eigen kracht op onderzoek uit. Hij scharrelt rond en gaat de omgeving exploreren, ontdekt daar van alles. De taalontwikkeling wordt bijvoorbeeld ook door een veilige hechting positief beïnvloed en uit een ander, ook Nederlands, onderzoek bleek dat veilig gehechte kinderen minder standjes nodig hebben om hen in het gareel te houden. In zulk onderzoek worden veilig gehechte kinderen vergeleken met onveilig gehechte kinderen.
Want er zijn ook kinderen die onveilig zijn gehecht. Dat lijkt een rare combinatie. Aan iemand bij wie je je onveilig voelt hecht je je toch niet. Daar blijf je liever zo ver mogelijk bij uit de buurt. Maar ja, die keus heeft een klein kind nu eenmaal niet. De afhankelijkheid blijft. Kind en moeder, moederfiguur, zijn bij wijze van spreken tot elkaar veroordeeld. Het kind is wel in zekere zin op haar gericht omdat hij haar nodig heeft, maar geeft zich niet vol vertrouwen over en voelt zich niet veilig en geborgen.
Veilig of onveilig wordt wel aan het kind toegeschreven. Men zegt: dat kind is veilig gehecht. Maar eigenlijk is het een kenmerk van de relatie, de moeder-kind relatie. Er zijn veilige en onveilige hechtingsrelaties. In de wisselwerking tussen die twee ontstaat al of niet vertrouwen. De aard van het kind, zijn temperament en de aard van de moeder en vooral haar sensitiviteit, de mate waarin ze de behoeften van haar kind kan aanvoelen, moeten op een bepaalde manier op elkaar afgestemd raken. Een voorbeeld: als een kind kwa temperament er niet van houdt om vastgehouden te worden en zijn moeder is een echte knuffelaarster, dan botst dat. En als moeder dan niet aanvoelt dat het geen afwijzing van dat kind is, maar gewoon zijn aard en als ze teleurgesteld is en geïrriteerd raakt, kan dat een niet zo goede basis zijn voor een veilige hechting. Het omgekeerde is ook mogelijk. Een kind met een moeilijk temperament kan voor de ene moeder zo’n zware belasting zijn, dat zij geen hechte band met hem kan ontwikkelen. Maar een andere moeder met een vergelijkbaar kind en zelf lakoniek, optimistisch en zorgeloos van aard neemt het kind zoals het is en zij raken wel met elkaar vertrouwd.
Maar dat onveilig gehecht blijft een wat gekunstelde combinatie. Dat blijkt ook wel uit het feit dat er verschillende soorten moeder-kind relaties onder vallen, terwijl die relatie bij de veilige hechting veel eenduidiger is. In moeders nabijheid scharrelt het veilig gehechte kind rond, durft wat weg te lopen, komt wel steeds even terug. Even checken of ze er nog is. Maar het kan ook verdragen dat moeder even weg gaat, de kamer uit om open te doen als er wordt gebeld. Als ze terugkomt loopt het weer even naar haar toe of lacht haar vanaf een afstandje toe.
Dit soort gedrag is bestudeerd in vele malen herhaalde standaard situaties met kinderen tussen anderhalf en tweeënhalf jaar. Kinderen dus die wel kunnen kruipen en lopen, maar met wie je nog niet echt kunt praten om een uitleg te geven, waarom mamma even weg is. Maar er is in die standaardsituatie een element toegevoegd. Er is ook altijd een vreemde volwassene in het spel in een vreemde omgeving. De kinderen worden dus extra op de proef gesteld om de verschillen tussen veilige en onveilige hechting zo duidelijk mogelijk naar voren te laten komen.
Het kind speelt met moeder in een onbekende kamer. Een onbekende volwassene komt binnen en praat even met moeder. Vervolgens loopt moeder de kamer uit, trekt de deur achter zich dicht en het kind blijft met de vreemde achter. Allemaal kort, een kwestie van minuten. Een veilig gehecht kind wordt wel onrustig, maar raakt niet echt van streek, wel kijkt, kruipt of loopt het naar de deur. Alleen als het te lang duurt gaat het huilen. Als moeder terug komt is hij duidelijk opgelucht en blij, lacht en gaat weer spelen. Als hij heeft moeten huilen laat hij zich snel door moeder troosten.
Vergelijkbaar gedrag is waarschijnlijk te zien als veilig gehechte kinderen worden weggebracht en opgehaald van de peuterspeelzaal. Of dat ook voor kleuters en derdegroepers geldt is volgens mij niet onderzocht, maar het zou me niet verbazen als u iets van dit soort interactie zou herkennen bij het halen en brengen. Even vlug naar moeder rennen voor een kus en een knuffel en dan weer weg om iets te doen. Of vanaf een afstandje toelachen als ze nog met iets bezig zijn.
Ook de onveilige hechting is in die scheidingssituaties bestudeerd en op grond daarvan is men tot de verschillen gekomen. Niet zo eenduidig als bij de veilige hechting. Er zijn onveilige hechtingen in soorten. Sommige kinderen zijn niet op moeder gericht, maar vermijden juist contact en moeder van haar kant zoekt het ook niet. Tijdens het spelen vooraf reageert moeder niet of nauwelijks op wat het kind doet. Opvallend ook niet op moeilijke momenten als het kind bang is doordat het van iets schrikt of verdrietig is als het valt. Alsof moeder daar geen raad mee weet. Als deze moeders wel reageren gaan ze niet in op de emotie, maar proberen het kind af te leiden. Het kind zelf zoekt ook eigenlijk geen troost bij haar, houdt zich eerder groot. Als moeder weg gaat kijkt het kind niet op of om. Net zo min als wanneer zij terugkomt. Van beide kanten is er een zekere onaangedaanheid. In andere onveilig gehechte relaties gaat het juist heel emotioneel toe. Maar met grote wisselvalligheid, van het ene uiterste in het andere. Het kind hangt het ene moment aan moeder, maar het andere moment wil het niks met haar te maken hebben. Bij moeders is iets van hetzelfde te zien. Soms gaat ze echt in op wat een kind doet, andere momenten negeert ze het totaal. De wisselvalligheid maakt het leven voor zo’n kind onvoorspelbaar. Misschien daarom ook dat juist deze kinderen in paniek kunnen raken als moeder weg gaat. Ze hebben geen vast vooruitzicht van een terugkomst. Maar als zij terugkomt zijn ze ook weer niet blij, maar boos. Er komen bij onveilig gehechte kinderen ook allerlei mengvormen voor van de twee die ik hiervoor beschreef. Maar het zou te ver voeren daar verder op in te gaan. Zo zijn er bijvoorbeeld kinderen die als het ware in verwarring raken in situaties waarin ze moeder eigenlijk nodig hebben. Ze lopen als ze gevallen zijn huilend in haar richting, maar dan opeens draaien ze om. Alsof ze zich letterlijk geen raad weten met de relatie.
Misschien herkent u iets van dit alles wel uit uw eigen ervaring van wat u ziet in de manier waarop kinderen en moeders binnen een onveilige hechtingsrelatie met elkaar omgaan bij het halen en brengen.
Op basis van onderzoek schat men dat zo’n 65 procent van de kinderen veilig aan de moeder is gehecht en 35 onveilig. Dat laatste lijkt veel. Maar als je in aanmerking neemt dat er nogal wat moeilijke kinderen zijn en een heleboel moeilijke volwassenen is dat percentage wel begrijpelijk. Een paar aantekeningen daarbij zijn belangrijk: Onveilige hechting is niet hetzelfde als verwaarlozing. Sommige pedagogen, zoals van IJzendoorn, pleiten voor een verbreding van hechtingsrelaties, door het kind vanaf de geboorte door meer dan één volwassene te laten verzorgen. Als er een wegvalt, bijvoorbeeld door echtscheiding, is er altijd nog een over. Onveilige hechting met moeder betekent niet zonder meer dat het kind er slecht aan toe is. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het kind wel veilig is gehecht aan de vader of aan een vaste oppas thuis. Wat ook belangrijk is, is dat de kwaliteit van de hechting kan veranderen. Vooral onveilige kunnen veilig worden. Bijvoorbeeld doordat moeder op den duur went aan de aard van haar kind. Beter inspeelt op de behoeften van haar kind. Of doordat het moeilijke kind naar een vorm van opvang gaat, waardoor er lucht komt in de relatie. Het is gelukkig ook niet zo dat een aanvankelijk onveilig gehecht kind zich een levenlang onveilig blijft voelen en zich nooit aan iemand kan hechten. Dat is waarschijnlijk alleen zo in extreme situaties, waar de mogelijkheid zich aan iemand te hechten volledig uitdooft. Maar veel kinderen en jongeren gaan zich in de loop der tijd ook aan anderen hechten. Bijvoorbeeld aan de leidster van de opvang of de school, aan een grootouder, aan de moeder van een vriendinnetje. Misschien niet zo intens. Dat is allemaal wel veel makkelijker als het kind een veilige hechting thuis heeft. Ze staan zekerder in het leven en kunnen zich in die nieuwe situatie ook veilig voelen. Maar ook kan het gelukkig zo zijn dat een onveilig gehecht kind zich veilig gaat voelen. De vraag is natuurlijk in hoeverre professionele leidsters en leraren tegenwicht kunnen bieden voor kinderen die zich thuis niet vanzelfsprekend geborgen voelen. Hoe schep je vertrouwen bij een kind?
Ik wil een aantal aspecten te noemen. Zeker geen uitputtend aantal. Er is vast meer. Daarover kunnen we het misschien in de discussie hebben. En ze gelden denk ik voor alle kinderen in het algemeen, niet alleen voor kinderen die het thuis niet fijn hebben.
Wie op Google-wetenschap inlogt, krijgt altijd eerst het motto te zien: Staan op de schouders van reuzen. Ik vind dat altijd weer mooi: wat je ook bedenkt, je borduurt altijd voort op wat anderen voor je hebben bedacht. Op de schouders van hen die ons voorgingen. Maar ook altijd schiet het beeld van een klein kind door me heen, zittend op de schouders van zijn vader of moeder. Vanaf die veilige plek kan het rondkijken in de wereld van de volwassenen. Die wereld leren kennen zonder dat hij er nog echt deel aan heeft. Vader of moeder banen de wegen voor je in die wereld. Tot je het zelf kunt. Dat zitten op de schouders is volgens mij ook een beeld dat pedagoge Lea Dasberg heeft beschreven. Zo maak je het volwassen leven aantrekkelijk, als iets om naar uit te kijken. Die sterke schouders zijn geruststellend, ook in moeilijke momenten. Je geeft kinderen op die manier optimisme en zin om ook groot te groeien.
Psychologe Sybilla Escalone heeft dat genoemd ‘leven op geléénde kracht’. Kinderen leven op geleende kracht van grote mensen. Kinderen kunnen zich optrekken aan het zelfvertrouwen, het verstand en de kracht die volwassenen, die voor hen zorgen, uitstralen. Enerzijds voelen ze zich in het hier en nu veilig. Anderzijds is er dan bij hen de argeloze verwachting dat zij later net zo zullen zijn.
Maar dan moeten die volwassenen ook wel de wijste en sterkste durven zijn. Simpel voorbeeld. Toen ik dertien was heb ik mijn ouders nog eens midden in de nacht wakker gemaakt omdat er een paar oorwurmen in mijn kamer liepen. Toen ik zelf moeder was zei ik tegen mijn dochtertje ‘Oh, dat is een oorwurm, is niet eng hoor, ik haal hem wel even weg,’ inwendig griezelde ik ervan. Maar kinderen grootbrengen, met kinderen werken betekent nu eenmaal je groter voordoen dan je bent. Dat maakt dat voor kleine kinderen die bekwaamheid van grote mensen terugslaat op hen zelf: als ik groot ben kan ik dat ook. Net als mamma, pappa, juffie Marcella.
Ik haal in dat verband graag een voorbeeld aan van een tijdje terug. Een ernstig voorbeeld dit keer. Een jongetje was door zijn vader gedood. Uiteraard waren de klasgenootjes van slag. Maar na een jaar waren ze dat nog. De leidster van de klas was de eerste anderhalve maand na de moord met ziekteverlof gegaan. En na een jaar zei ze: ‘Ik ben het rouwproces nog lang niet door. Ik ben er nog dagelijks mee bezig.’ Aan zo’n leidster hebben kinderen dus niet veel. Van haar kunnen ze weinig geleende kracht krijgen. Om kinderen zich veilig te laten voelen in de groep, in de klas moet de leidster de wijste, de sterkste durven zijn. Ook al voelt ze zich van binnen helemaal niet zo zeker of zelfs van slag.
Ook rust is een vorm van veiligheid. Veel kinderen leven in een tamelijk onrustige wereld. En dan denk ik even met name aan de visuele onrust. Het straatbeeld met verkeer, reclameborden, etalageversieringen, verkeerslichten enzovoort. De kinderkamers volgepropt met speelgoed. De flitsende televisiebeelden. Ze kunnen het wel allemaal verwerken, maar het is toch een vorm van belasting. Misschien dat speelzaal en klaslokaal een zeker tegenwicht kunnen bieden. Hoe zorg je voor de broodnodige rust? Natuurlijk moet het er allemaal fleurig uitzien en kleurrijk. Maar ook rustige hoekjes zijn belangrijk, waar een kind zich kan terugtrekken zonder afgeleid te worden door een baaierd van kleuren en vormen.
Een ander belangrijk punt vat ik samen onder de noemer voorspelbaarheid. Kinderen voelen zich veilig als ze weten wat er komen gaat. Daar zitten verschillende kanten aan. Regelmaat en rituelen zijn belangrijk. Als in de peuterspeelzaal om tien uur sap wordt gedronken gaan de kinderen aan de grote tafel zitten en zingen eerst het sapliedje voor ze gaan drinken. Voor de kleuters naar huis gaan zet iedereen zijn stoeltje op de tafel als hulpjes voor de schoonmakers. Het is fijn voor kinderen als de dag vol zit met zulke kleine voorspelbaarheden van ‘nu gaan we dit doen’.
Regels maken het kinderleven ook voorspelbaar en daarmee voor hun gevoel veilig. De begrenzing van wat mag en niet mag, van wat hoort en niet hoort. Al houden ze zich niet altijd aan die grenzen, ze kunnen de consequenties voorspellen. Niet te streng natuurlijk, maar wel vriendelijk consequent zijn. Vooral ook in de kleine dingen. Dat soort gezag schept zekerheid. Denk maar eens hoe een voetbalwedstrijd uit de hand kan lopen als de scheidsrechter de regels onvoorspelbaar toepast. De ene keer wel de andere keer niet buitenspel geeft. De ene keer wel een vrije trap, in een vergelijkbare situatie niet. Dan vliegt de wedstrijd uit de bocht. En de tribunes raken van slag. Kortom: ook volwassenen hebben baat bij regels. Kinderen, voor wie de wereld nog veel onoverzichtelijker is, des te meer. Je niet ongeremd gedragen, niet pesten, vechten en schreeuwen. Een opvatting die veel in praktijk wordt gebracht is dat kinderen stoom moeten kunnen afblazen. Zich moeten kunnen uitleven. Het idee van stoomafblazen en uitleven gaat ervan uit dat alles wat er nu eenmaal in zit, er uit moet en dat dan de drukte vanzelf uitdooft. In de psychologie heeft men hier inmiddels twijfels over. De opwinding die het onbeheerste gedrag teweeg brengt, houdt het spanningsniveau juist hoog en het opgewonden gedrag juist gaande. Soms tot doldraaiends toe. Dat kinderen tegenwoordig zo vaak als ‘druk’ worden ervaren zou hiermee te maken kunnen hebben. Ze worden te weinig in hun opwinding en ontlading beperkt. Niet af en toe, maar consequent en snel. Kinderen moeten zichzelf zo min mogelijk beleven als opgewonden. Want voor hen is het vaak moeilijk uit zichzelf te kalmeren.
De leidster en leraar zelf vallen op een bepaalde manier ook onder voorspelbaarheid. Laatst sprak ik met een paar ouders uit groep drie. De klas liep niet lekker, de kinderen gingen niet graag naar school. Uit de verhalen kwam langzamerhand het beeld naar voren van een onvoorspelbare lerares. Het ene moment warm, hartelijk, grapjes makend, maar dat kon zo omslaan in kwaaiigheid om niks en een afwijzende houding. Denkend aan een van de beschrijvingen van moeders in een onveilige hechting die ik gaf, is enige overeenkomst te zien: de wisselvalligheid van sommige moeders die soms helemaal ingaan op de behoeften van het kind en aandacht geven en het ’t volgende moment totaal negeren als het kind haar nodig heeft. Als iets vergelijkbaars zich in de klas voordoet kunnen kinderen zich daar ook moeilijker veilig voelen. Het weet niet wat het aan de leidster heeft. Kan zijn eigen gedrag niet afstemmen op wat zij blijkbaar prettig vindt.
Leidsters en leraren vinden niet alle kinderen even aardig. Je bent geneigd te denken dat dat vooral aan de kinderen ligt. En het ene is inderdaad leuker of lastiger dan het andere. Maar uit onderzoek blijkt dat het ondanks die verschillen tussen kinderen hier toch ook om een wisselwerking gaat. We lopen allemaal rond met onbewuste ideeën over wat we aardig, leuk, prettig gedrag vinden van kinderen. Kinderen die daaraan voldoen staan dichtbij. We benaderen ze positief en krijgen er aardige reacties voor terug. Kinderen die ons niet liggen staan verder van ons af, omdat ze zo helemaal niet overeenkomen met wat we onbewust graag aan kinderen zien. Een kind dat we onwillekeurig negatiever benaderen voelt dat en kan reageren met lastig gedrag. Waarmee het ons idee voortdurend bevestigt. Het is een voorspelling die zichzelf waarmaakt. Omdat je je eigen ideeën op dit punt niet in de gaten hebt, zie je de wisselwerking niet en denk je dat het uitsluitend aan de kinderen ligt. En voor je het weet heb je lievelingetjes en zwarte schapen. Dat is fnuikend voor de sfeer in de groep. In een Nederlands onderzoek onder basisschoolleraren werd geprobeerd hen bewust te maken van hun ideeën over wat leuke en niet leuke kinderen zijn. De deelnemers vonden het heel confronterend om zichzelf op die manier onder de loep te nemen. Maar de winst was groot. Want ze beseften dat ze zich nu bewust waren waarom ze met een bepaald kind niks hadden. En ze konden er dan ook bewust aan werken om te zoeken naar positieve punten bij dat kind die er vast ook wel zouden zijn.
Soms gaat het niet om de totale aard van een kind dat je niet ligt, maar om kleine irritaties. Maar ook die kunnen in wisselwerking leiden tot vervelend gedrag. Simon in groep vier wilde absoluut een haarband en een kettinkje om. Iedere dag. Z’n ouders begrepen niet waarom, maar lieten hem maar begaan. Zijn leraar raakte er echter door geïrriteerd. Waarom? Je zou daar allerlei psychoanalytische theorieën op los kunnen laten! In ieder geval maakte hij af en toe opmerkingen in de trant van ‘je bent toch geen meisje’. Maar in het algemeen ging hij wat geïrriteerd met Simon om. Van de weeromstuit werd Simon van een tamelijk meegaand ventje dwars en ging een beetje de clown uithangen in de klas. Ook hier geldt, probeer ergernissen niet zonder meer te onderdrukken, maar de bron ervan te achterhalen. Soms doet een kind je in uiterlijk misschien denken aan een klasgenoot van vroeger, met wie je altijd ruzie had.
Er zijn ook hinderpalen bij het voor het eerst naar de speelzaal of nieuwe school gaan die het moeilijker maken voor een kind om zich onbevangen veilig te gaan voelen. Sommige moeders hebben moeite hun kind af te staan. Ze zijn zich daar lang niet altijd van bewust. Maar dat maakt het alleen maar lastiger. Ze rekken het afscheid met nog een kusje, nog eens zwaaien, nog even terugkomen. En het kind krijgt de indruk dat het een groot gevaar tegemoet gaat. Dan kinderen die overbeschermd worden opgevoed. Die niet kunnen laten zien wat ze waard zijn. Die alles uit handen wordt genomen. Die te lang mogen leven op alleen maar geleende kracht. Alles wat een kind eventueel schrik zou kunnen aanjagen als het op zichzelf zou zijn aangewezen, wordt zo veel mogelijk geweerd. Dan is het kind wat angst betreft op den duur nergens aan gewend. Ze schrikken bij wijze van spreken als ze zich bang en onzeker voelen worden, want dat gevoel herkennen ze niet als gewoon. Ze raken in paniek. Bijvoorbeeld bij het voor het eerst naar de opvang of nieuwe school of nieuwe leraar gaan. Maar ouders kunnen hun kinderen niet blijvend beschermen. Ze moeten hen toch ook aan andere volwassenen durven toevertrouwen, zonder dat ze erbij kunnen zijn. Het wordt ingewikkeld als ouders uit spijt- en schuldgevoel omdat ze te weinig tijd hebben voor hun kind en opeens overbeschermend worden als dat kind naar de opvang gaat. Een kind voelt dat aan en speurt dat hier iets gaat gebeuren dat niet pluis is en gaat protesteren.
Het is aan de leidsters en leraren om zulke kinderen toch met een zacht lijntje binnen te loodsen. Dan kunnen ze alsnog hun eigen kracht ontdekken. Dat ze meer kunnen dan ze dachten. Dat alles veel minder eng is dan het leek. Overbeschermende ouders zijn dan wel eens teleurgesteld: ze blijken minder alom nodig te zijn dan ze dachten. De ouders met schuldgevoel zijn meestal opgelucht.
Ik begon met iets te vertellen over het hechtingsproces. Daar wil ik ook mee eindigen. Met twee jaar kan een kind opeens veel. Weg lopen, niet doen wat moeder zegt. Kortom de eigen zin door te drijven. Dat leidt tot conflicten. Een nieuw verschijnsel in het kinderleven. Het kind maakt moeder regelmatig boos. Dat maakt een kind bang. Oorzaak van wat wel verlatingsangst wordt genoemd. Bang zijn in de steek gelaten te worden. Als ouders weg zijn, de angst dat ze niet meer terug zullen komen. Omdat zij zelf zo stout zijn geweest. Niet bij alle kinderen even hevig, maar toch. En het komt slecht uit dat in veel gezinnen juist omstreeks die tijd de tweede wordt geboren. Voor de kinderlijke redenering kan het zijn dat ze een nieuw kind hebben genomen omdat hij zelf heeft afgedaan. Zoals je nieuwe bloemen koopt als de oude zijn verlept. Dat soort vervangingen heeft het kind per slot van rekening vaak meegemaakt. Bang zijn dat ze moeder zo kwaad hebben gemaakt dat die hen weg doet. Veilig gehechte kinderen zowel als sommige vormen van onveilige hechting hebben daar in bepaalde mate last van.
Toch is dit juist de leeftijd dat veel kinderen voor het eerst naar de peuterspeelzaal gaan. De oudste even van de vloer en alle tijd voor de baby. Eigenlijk geen goed moment. Het voelt als weggedaan worden. Daarom is die wen-periode zo belangrijk. Juist op deze leeftijd. En zeker als er een tweede is geboren. Eerst een tijdje samen met moeder. Dat is nu weer niet overbeschermend. Het bespaart leidsters een hoop narigheid en maakt het een kind makkelijker zich veilig te gaan voelen. En dat is toch de bedoeling.
(Lezing Regionale onderbouwdagen Schoolbegeleidingsdienst Driestar Educatief te Gouda, 24 januari 2007) sluit dit venster
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
PIETER649
|
Berichten: 3295
|
Geplaatst: dinsdag 18 januari 2011, 21:01
|
|
|
Bij lezing kreeg ik de neiging om heel hard LIBELLE te roepen.... maar in de voetnoot stond driestar ( ) dus ik roep nu een alternatief: EVA
(overigens sportief chat, dat juist jij als traditionelenvreter hier iets van de driestar ( ) neerzet!
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
INEZ910
|
Berichten: 216
|
Geplaatst: dinsdag 18 januari 2011, 22:19
|
|
|
Een mooi evenwichtig artikel, Kohnstamm kan dat over een belangrijke ontwikkeling in het leven van een kind.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
EVA685
|
Berichten: 919
|
Geplaatst: dinsdag 18 januari 2011, 23:15
|
|
|
PIETER649 schreef: | Bij lezing kreeg ik de neiging om heel hard LIBELLE te roepen.... maar in de voetnoot stond driestar ( ) dus ik roep nu een alternatief: EVA
(overigens sportief chat, dat juist jij als traditionelenvreter hier iets van de driestar ( ) neerzet! |
Haii die Pieter......je riep me toch????
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
EVA685
|
Berichten: 919
|
Geplaatst: dinsdag 18 januari 2011, 23:18
|
|
|
CHATULIEM619 schreef: | Dit artikel las ik op internet. Geschreven door Rita Kohnstamm. Libelle voer of gedegen leesmateriaal?
RITA KOHNSTAMM
Ben ik hier veilig?
Toen mijn zoon jaren geleden in de eerste klas zat, nu groep drie, zei hij een enkele keer als hij m’n aandacht wilde trekken ‘juffie’ tegen mij. Hij verbeterde zich dan ook wel meteen, oh eh Rita, maar ik vond het heel lief klinken. Maar vooral vond ik het een heel geruststellend teken. Hij voelde zich kennelijk in de klas bij zijn lerares, toen nog juffrouw, vertrouwd en veilig. Zo vertrouwd en veilig dat in zijn koppetje juffie en ik af en toe even in hetzelfde laadje zaten.
Wanneer voelt een klein kind zich veilig? Veilig op de peuterspeelzaal, in de kleutergroep, in groep drie en vier? Misschien is het goed eerst even te kijken hoe een kind zich thuis veilig gaat voelen. Dat is de ontwikkeling van de kinderlijke hechting.
Een kind is lang afhankelijk van degenen die hem of haar verzorgen. Zeker de eerste twee jaar is die afhankelijkheid totaal, omdat een kind dan nog niet letterlijk, laat staan figuurlijk stevig op eigen benen kan gaan en staan. Door die afhankelijkheid ontstaat een emotionele binding met degene die er altijd is. Op wie een kind leert vertrouwen. Meestal de moeder. Al kan die rol van moederfiguur ook door een andere vaste verzorger worden vervuld. Om niet steeds ingewikkeld te praten zal ik het echter over de moeder hebben, en niet steeds over moeder, vader of andere vaste verzorgster. Maar met dus steeds in het achterhoofd dat ook een ander die belangrijke figuur in een kinderleven kan zijn.
Die hechtingsontwikkeling is vergeleken met andere ontwikkelingen die een kind doormaakt bijzonder. Dat heeft te maken met die afhankelijkheid. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat een kind afhankelijk blijft. Hij moet op den duur zelfstandig en onafhankelijk worden. Nu is het bij allerlei ontwikkelingen zo dat een kind bij wijze van spreken iedere dag een stapje verder komt. Doelgerichter tegen de mobile kan slaan, steviger zit, opeens een woordje zegt, een rekensom begrijpt. Maar het is niet zo dat een kind vanaf de geboorte steeds een beetje onafhankelijker wordt. In tegendeel. Om onafhankelijk, zelfstandig en emotioneel stevig te worden is het nodig dat de afhankelijkheid zich juist eerst verdiept. Dat het kind zich steeds meer als het ware uitlevert aan die een of twee vaste verzorgers, zich aan hen hecht. Meestal aan de ouders. En pas daarna begint dan als het goed is een proces waarbij een kind met heel kleine stapjes tegelijk zelfstandig wordt.
De aanloop tot de hechting duurt ongeveer de eerste dertig weken. Er is niet zo veel van te merken. De meeste babies zijn die eerste weken en maanden zo te zien tamelijk allemansvrienden. Maar aan het eind, zo met dertig weken komt het resultaat naar voren. Het kind wordt eenkennig, soms hevig, soms maar een beetje. Maar iets ervan is bij alle kinderen wel te merken. Het ene kind draait alleen maar z’n hoofd weg als er een vreemde te dichtbij komt, het andere gaat echt huilen. Sommigen worden bang voor vreemden, anderen alleen maar een beetje achterdochtig. In ieder geval willen de meesten liever bij moeder op schoot dan bij een onbekende, en gaan huilen als ze moeder zien weggaan en ze bij een vreemde worden achtergelaten. Alsof opeens door de vaste verzorging in die eerste dertig weken het besef doordringt: van háár moet ik het hebben. Zonder dat ze natuurlijk die woorden kunnen gebruiken. Dat proces in de eerste dertig weken heeft de bekende psycholoog Bowlby ‘attachment in the making’ genoemd. Hechting in aanbouw. En vanaf dat moment wordt die hechting alleen maar sterker en de afhankelijkheid alleen maar groter. Dat duurt tot ergens tussen anderhalf, twee jaar. Dan heeft die gehechtheid vertrouwen en veiligheid in het kind gevestigd en durft het geleidelijkaan op eigen houtje dingen te doen, van moeder vandaan te lopen, de omgeving te verkennen. Bij die bekende en vertrouwde voelen kinderen zich zo veilig dat ze op den duur ook korte scheidingen kunnen verdragen. Zo zeker is het kind dat die ene weer terug zal komen. En ondertussen is zijn cognitieve ontwikkeling zo ver dat hij voorstellingsbeelden van die ene, van moeder kan vasthouden ook als hij haar niet ziet of hoort. Dat helpt ook om korte perioden van scheiding te overbruggen. Al kan het ook dat natuurlijk nog niet onder woorden brengen. Het is een woordloos gevoel van vertrouwen.
In het licht van wat ik hiervoor heb gezegd wordt het ook duidelijk waarom in het algemeen wordt geadviseerd om, als kinderopvang nodig is, daarmee te beginnen voor de dertig weken en anders te wachten tot na anderhalf jaar. Maar dus niet in die tussenliggende periode als de hechting aan de vaste verzorgster zich begint te verdiepen. Dan wordt dat proces verstoord. Te lang opsparen van het zwangerschapsverlof en verlengen met vakantiedagen tot zo lang mogelijk na de bevalling, is dus niet aan te raden, als dat de acht maanden nadert.
Zo’n veilige hechting is goed voor de ontwikkeling in het algemeen. Want doordat een kind van anderhalf, twee dat veilig is gehecht ook een tijdje zonder moeder durft te zijn kan het nieuwe ervaringen opdoen. Hij gaat op eigen kracht op onderzoek uit. Hij scharrelt rond en gaat de omgeving exploreren, ontdekt daar van alles. De taalontwikkeling wordt bijvoorbeeld ook door een veilige hechting positief beïnvloed en uit een ander, ook Nederlands, onderzoek bleek dat veilig gehechte kinderen minder standjes nodig hebben om hen in het gareel te houden. In zulk onderzoek worden veilig gehechte kinderen vergeleken met onveilig gehechte kinderen.
Want er zijn ook kinderen die onveilig zijn gehecht. Dat lijkt een rare combinatie. Aan iemand bij wie je je onveilig voelt hecht je je toch niet. Daar blijf je liever zo ver mogelijk bij uit de buurt. Maar ja, die keus heeft een klein kind nu eenmaal niet. De afhankelijkheid blijft. Kind en moeder, moederfiguur, zijn bij wijze van spreken tot elkaar veroordeeld. Het kind is wel in zekere zin op haar gericht omdat hij haar nodig heeft, maar geeft zich niet vol vertrouwen over en voelt zich niet veilig en geborgen.
Veilig of onveilig wordt wel aan het kind toegeschreven. Men zegt: dat kind is veilig gehecht. Maar eigenlijk is het een kenmerk van de relatie, de moeder-kind relatie. Er zijn veilige en onveilige hechtingsrelaties. In de wisselwerking tussen die twee ontstaat al of niet vertrouwen. De aard van het kind, zijn temperament en de aard van de moeder en vooral haar sensitiviteit, de mate waarin ze de behoeften van haar kind kan aanvoelen, moeten op een bepaalde manier op elkaar afgestemd raken. Een voorbeeld: als een kind kwa temperament er niet van houdt om vastgehouden te worden en zijn moeder is een echte knuffelaarster, dan botst dat. En als moeder dan niet aanvoelt dat het geen afwijzing van dat kind is, maar gewoon zijn aard en als ze teleurgesteld is en geïrriteerd raakt, kan dat een niet zo goede basis zijn voor een veilige hechting. Het omgekeerde is ook mogelijk. Een kind met een moeilijk temperament kan voor de ene moeder zo’n zware belasting zijn, dat zij geen hechte band met hem kan ontwikkelen. Maar een andere moeder met een vergelijkbaar kind en zelf lakoniek, optimistisch en zorgeloos van aard neemt het kind zoals het is en zij raken wel met elkaar vertrouwd.
Maar dat onveilig gehecht blijft een wat gekunstelde combinatie. Dat blijkt ook wel uit het feit dat er verschillende soorten moeder-kind relaties onder vallen, terwijl die relatie bij de veilige hechting veel eenduidiger is. In moeders nabijheid scharrelt het veilig gehechte kind rond, durft wat weg te lopen, komt wel steeds even terug. Even checken of ze er nog is. Maar het kan ook verdragen dat moeder even weg gaat, de kamer uit om open te doen als er wordt gebeld. Als ze terugkomt loopt het weer even naar haar toe of lacht haar vanaf een afstandje toe.
Dit soort gedrag is bestudeerd in vele malen herhaalde standaard situaties met kinderen tussen anderhalf en tweeënhalf jaar. Kinderen dus die wel kunnen kruipen en lopen, maar met wie je nog niet echt kunt praten om een uitleg te geven, waarom mamma even weg is. Maar er is in die standaardsituatie een element toegevoegd. Er is ook altijd een vreemde volwassene in het spel in een vreemde omgeving. De kinderen worden dus extra op de proef gesteld om de verschillen tussen veilige en onveilige hechting zo duidelijk mogelijk naar voren te laten komen.
Het kind speelt met moeder in een onbekende kamer. Een onbekende volwassene komt binnen en praat even met moeder. Vervolgens loopt moeder de kamer uit, trekt de deur achter zich dicht en het kind blijft met de vreemde achter. Allemaal kort, een kwestie van minuten. Een veilig gehecht kind wordt wel onrustig, maar raakt niet echt van streek, wel kijkt, kruipt of loopt het naar de deur. Alleen als het te lang duurt gaat het huilen. Als moeder terug komt is hij duidelijk opgelucht en blij, lacht en gaat weer spelen. Als hij heeft moeten huilen laat hij zich snel door moeder troosten.
Vergelijkbaar gedrag is waarschijnlijk te zien als veilig gehechte kinderen worden weggebracht en opgehaald van de peuterspeelzaal. Of dat ook voor kleuters en derdegroepers geldt is volgens mij niet onderzocht, maar het zou me niet verbazen als u iets van dit soort interactie zou herkennen bij het halen en brengen. Even vlug naar moeder rennen voor een kus en een knuffel en dan weer weg om iets te doen. Of vanaf een afstandje toelachen als ze nog met iets bezig zijn.
Ook de onveilige hechting is in die scheidingssituaties bestudeerd en op grond daarvan is men tot de verschillen gekomen. Niet zo eenduidig als bij de veilige hechting. Er zijn onveilige hechtingen in soorten. Sommige kinderen zijn niet op moeder gericht, maar vermijden juist contact en moeder van haar kant zoekt het ook niet. Tijdens het spelen vooraf reageert moeder niet of nauwelijks op wat het kind doet. Opvallend ook niet op moeilijke momenten als het kind bang is doordat het van iets schrikt of verdrietig is als het valt. Alsof moeder daar geen raad mee weet. Als deze moeders wel reageren gaan ze niet in op de emotie, maar proberen het kind af te leiden. Het kind zelf zoekt ook eigenlijk geen troost bij haar, houdt zich eerder groot. Als moeder weg gaat kijkt het kind niet op of om. Net zo min als wanneer zij terugkomt. Van beide kanten is er een zekere onaangedaanheid. In andere onveilig gehechte relaties gaat het juist heel emotioneel toe. Maar met grote wisselvalligheid, van het ene uiterste in het andere. Het kind hangt het ene moment aan moeder, maar het andere moment wil het niks met haar te maken hebben. Bij moeders is iets van hetzelfde te zien. Soms gaat ze echt in op wat een kind doet, andere momenten negeert ze het totaal. De wisselvalligheid maakt het leven voor zo’n kind onvoorspelbaar. Misschien daarom ook dat juist deze kinderen in paniek kunnen raken als moeder weg gaat. Ze hebben geen vast vooruitzicht van een terugkomst. Maar als zij terugkomt zijn ze ook weer niet blij, maar boos. Er komen bij onveilig gehechte kinderen ook allerlei mengvormen voor van de twee die ik hiervoor beschreef. Maar het zou te ver voeren daar verder op in te gaan. Zo zijn er bijvoorbeeld kinderen die als het ware in verwarring raken in situaties waarin ze moeder eigenlijk nodig hebben. Ze lopen als ze gevallen zijn huilend in haar richting, maar dan opeens draaien ze om. Alsof ze zich letterlijk geen raad weten met de relatie.
Misschien herkent u iets van dit alles wel uit uw eigen ervaring van wat u ziet in de manier waarop kinderen en moeders binnen een onveilige hechtingsrelatie met elkaar omgaan bij het halen en brengen.
Op basis van onderzoek schat men dat zo’n 65 procent van de kinderen veilig aan de moeder is gehecht en 35 onveilig. Dat laatste lijkt veel. Maar als je in aanmerking neemt dat er nogal wat moeilijke kinderen zijn en een heleboel moeilijke volwassenen is dat percentage wel begrijpelijk. Een paar aantekeningen daarbij zijn belangrijk: Onveilige hechting is niet hetzelfde als verwaarlozing. Sommige pedagogen, zoals van IJzendoorn, pleiten voor een verbreding van hechtingsrelaties, door het kind vanaf de geboorte door meer dan één volwassene te laten verzorgen. Als er een wegvalt, bijvoorbeeld door echtscheiding, is er altijd nog een over. Onveilige hechting met moeder betekent niet zonder meer dat het kind er slecht aan toe is. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het kind wel veilig is gehecht aan de vader of aan een vaste oppas thuis. Wat ook belangrijk is, is dat de kwaliteit van de hechting kan veranderen. Vooral onveilige kunnen veilig worden. Bijvoorbeeld doordat moeder op den duur went aan de aard van haar kind. Beter inspeelt op de behoeften van haar kind. Of doordat het moeilijke kind naar een vorm van opvang gaat, waardoor er lucht komt in de relatie. Het is gelukkig ook niet zo dat een aanvankelijk onveilig gehecht kind zich een levenlang onveilig blijft voelen en zich nooit aan iemand kan hechten. Dat is waarschijnlijk alleen zo in extreme situaties, waar de mogelijkheid zich aan iemand te hechten volledig uitdooft. Maar veel kinderen en jongeren gaan zich in de loop der tijd ook aan anderen hechten. Bijvoorbeeld aan de leidster van de opvang of de school, aan een grootouder, aan de moeder van een vriendinnetje. Misschien niet zo intens. Dat is allemaal wel veel makkelijker als het kind een veilige hechting thuis heeft. Ze staan zekerder in het leven en kunnen zich in die nieuwe situatie ook veilig voelen. Maar ook kan het gelukkig zo zijn dat een onveilig gehecht kind zich veilig gaat voelen. De vraag is natuurlijk in hoeverre professionele leidsters en leraren tegenwicht kunnen bieden voor kinderen die zich thuis niet vanzelfsprekend geborgen voelen. Hoe schep je vertrouwen bij een kind?
Ik wil een aantal aspecten te noemen. Zeker geen uitputtend aantal. Er is vast meer. Daarover kunnen we het misschien in de discussie hebben. En ze gelden denk ik voor alle kinderen in het algemeen, niet alleen voor kinderen die het thuis niet fijn hebben.
Wie op Google-wetenschap inlogt, krijgt altijd eerst het motto te zien: Staan op de schouders van reuzen. Ik vind dat altijd weer mooi: wat je ook bedenkt, je borduurt altijd voort op wat anderen voor je hebben bedacht. Op de schouders van hen die ons voorgingen. Maar ook altijd schiet het beeld van een klein kind door me heen, zittend op de schouders van zijn vader of moeder. Vanaf die veilige plek kan het rondkijken in de wereld van de volwassenen. Die wereld leren kennen zonder dat hij er nog echt deel aan heeft. Vader of moeder banen de wegen voor je in die wereld. Tot je het zelf kunt. Dat zitten op de schouders is volgens mij ook een beeld dat pedagoge Lea Dasberg heeft beschreven. Zo maak je het volwassen leven aantrekkelijk, als iets om naar uit te kijken. Die sterke schouders zijn geruststellend, ook in moeilijke momenten. Je geeft kinderen op die manier optimisme en zin om ook groot te groeien.
Psychologe Sybilla Escalone heeft dat genoemd ‘leven op geléénde kracht’. Kinderen leven op geleende kracht van grote mensen. Kinderen kunnen zich optrekken aan het zelfvertrouwen, het verstand en de kracht die volwassenen, die voor hen zorgen, uitstralen. Enerzijds voelen ze zich in het hier en nu veilig. Anderzijds is er dan bij hen de argeloze verwachting dat zij later net zo zullen zijn.
Maar dan moeten die volwassenen ook wel de wijste en sterkste durven zijn. Simpel voorbeeld. Toen ik dertien was heb ik mijn ouders nog eens midden in de nacht wakker gemaakt omdat er een paar oorwurmen in mijn kamer liepen. Toen ik zelf moeder was zei ik tegen mijn dochtertje ‘Oh, dat is een oorwurm, is niet eng hoor, ik haal hem wel even weg,’ inwendig griezelde ik ervan. Maar kinderen grootbrengen, met kinderen werken betekent nu eenmaal je groter voordoen dan je bent. Dat maakt dat voor kleine kinderen die bekwaamheid van grote mensen terugslaat op hen zelf: als ik groot ben kan ik dat ook. Net als mamma, pappa, juffie Marcella.
Ik haal in dat verband graag een voorbeeld aan van een tijdje terug. Een ernstig voorbeeld dit keer. Een jongetje was door zijn vader gedood. Uiteraard waren de klasgenootjes van slag. Maar na een jaar waren ze dat nog. De leidster van de klas was de eerste anderhalve maand na de moord met ziekteverlof gegaan. En na een jaar zei ze: ‘Ik ben het rouwproces nog lang niet door. Ik ben er nog dagelijks mee bezig.’ Aan zo’n leidster hebben kinderen dus niet veel. Van haar kunnen ze weinig geleende kracht krijgen. Om kinderen zich veilig te laten voelen in de groep, in de klas moet de leidster de wijste, de sterkste durven zijn. Ook al voelt ze zich van binnen helemaal niet zo zeker of zelfs van slag.
Ook rust is een vorm van veiligheid. Veel kinderen leven in een tamelijk onrustige wereld. En dan denk ik even met name aan de visuele onrust. Het straatbeeld met verkeer, reclameborden, etalageversieringen, verkeerslichten enzovoort. De kinderkamers volgepropt met speelgoed. De flitsende televisiebeelden. Ze kunnen het wel allemaal verwerken, maar het is toch een vorm van belasting. Misschien dat speelzaal en klaslokaal een zeker tegenwicht kunnen bieden. Hoe zorg je voor de broodnodige rust? Natuurlijk moet het er allemaal fleurig uitzien en kleurrijk. Maar ook rustige hoekjes zijn belangrijk, waar een kind zich kan terugtrekken zonder afgeleid te worden door een baaierd van kleuren en vormen.
Een ander belangrijk punt vat ik samen onder de noemer voorspelbaarheid. Kinderen voelen zich veilig als ze weten wat er komen gaat. Daar zitten verschillende kanten aan. Regelmaat en rituelen zijn belangrijk. Als in de peuterspeelzaal om tien uur sap wordt gedronken gaan de kinderen aan de grote tafel zitten en zingen eerst het sapliedje voor ze gaan drinken. Voor de kleuters naar huis gaan zet iedereen zijn stoeltje op de tafel als hulpjes voor de schoonmakers. Het is fijn voor kinderen als de dag vol zit met zulke kleine voorspelbaarheden van ‘nu gaan we dit doen’.
Regels maken het kinderleven ook voorspelbaar en daarmee voor hun gevoel veilig. De begrenzing van wat mag en niet mag, van wat hoort en niet hoort. Al houden ze zich niet altijd aan die grenzen, ze kunnen de consequenties voorspellen. Niet te streng natuurlijk, maar wel vriendelijk consequent zijn. Vooral ook in de kleine dingen. Dat soort gezag schept zekerheid. Denk maar eens hoe een voetbalwedstrijd uit de hand kan lopen als de scheidsrechter de regels onvoorspelbaar toepast. De ene keer wel de andere keer niet buitenspel geeft. De ene keer wel een vrije trap, in een vergelijkbare situatie niet. Dan vliegt de wedstrijd uit de bocht. En de tribunes raken van slag. Kortom: ook volwassenen hebben baat bij regels. Kinderen, voor wie de wereld nog veel onoverzichtelijker is, des te meer. Je niet ongeremd gedragen, niet pesten, vechten en schreeuwen. Een opvatting die veel in praktijk wordt gebracht is dat kinderen stoom moeten kunnen afblazen. Zich moeten kunnen uitleven. Het idee van stoomafblazen en uitleven gaat ervan uit dat alles wat er nu eenmaal in zit, er uit moet en dat dan de drukte vanzelf uitdooft. In de psychologie heeft men hier inmiddels twijfels over. De opwinding die het onbeheerste gedrag teweeg brengt, houdt het spanningsniveau juist hoog en het opgewonden gedrag juist gaande. Soms tot doldraaiends toe. Dat kinderen tegenwoordig zo vaak als ‘druk’ worden ervaren zou hiermee te maken kunnen hebben. Ze worden te weinig in hun opwinding en ontlading beperkt. Niet af en toe, maar consequent en snel. Kinderen moeten zichzelf zo min mogelijk beleven als opgewonden. Want voor hen is het vaak moeilijk uit zichzelf te kalmeren.
De leidster en leraar zelf vallen op een bepaalde manier ook onder voorspelbaarheid. Laatst sprak ik met een paar ouders uit groep drie. De klas liep niet lekker, de kinderen gingen niet graag naar school. Uit de verhalen kwam langzamerhand het beeld naar voren van een onvoorspelbare lerares. Het ene moment warm, hartelijk, grapjes makend, maar dat kon zo omslaan in kwaaiigheid om niks en een afwijzende houding. Denkend aan een van de beschrijvingen van moeders in een onveilige hechting die ik gaf, is enige overeenkomst te zien: de wisselvalligheid van sommige moeders die soms helemaal ingaan op de behoeften van het kind en aandacht geven en het ’t volgende moment totaal negeren als het kind haar nodig heeft. Als iets vergelijkbaars zich in de klas voordoet kunnen kinderen zich daar ook moeilijker veilig voelen. Het weet niet wat het aan de leidster heeft. Kan zijn eigen gedrag niet afstemmen op wat zij blijkbaar prettig vindt.
Leidsters en leraren vinden niet alle kinderen even aardig. Je bent geneigd te denken dat dat vooral aan de kinderen ligt. En het ene is inderdaad leuker of lastiger dan het andere. Maar uit onderzoek blijkt dat het ondanks die verschillen tussen kinderen hier toch ook om een wisselwerking gaat. We lopen allemaal rond met onbewuste ideeën over wat we aardig, leuk, prettig gedrag vinden van kinderen. Kinderen die daaraan voldoen staan dichtbij. We benaderen ze positief en krijgen er aardige reacties voor terug. Kinderen die ons niet liggen staan verder van ons af, omdat ze zo helemaal niet overeenkomen met wat we onbewust graag aan kinderen zien. Een kind dat we onwillekeurig negatiever benaderen voelt dat en kan reageren met lastig gedrag. Waarmee het ons idee voortdurend bevestigt. Het is een voorspelling die zichzelf waarmaakt. Omdat je je eigen ideeën op dit punt niet in de gaten hebt, zie je de wisselwerking niet en denk je dat het uitsluitend aan de kinderen ligt. En voor je het weet heb je lievelingetjes en zwarte schapen. Dat is fnuikend voor de sfeer in de groep. In een Nederlands onderzoek onder basisschoolleraren werd geprobeerd hen bewust te maken van hun ideeën over wat leuke en niet leuke kinderen zijn. De deelnemers vonden het heel confronterend om zichzelf op die manier onder de loep te nemen. Maar de winst was groot. Want ze beseften dat ze zich nu bewust waren waarom ze met een bepaald kind niks hadden. En ze konden er dan ook bewust aan werken om te zoeken naar positieve punten bij dat kind die er vast ook wel zouden zijn.
Soms gaat het niet om de totale aard van een kind dat je niet ligt, maar om kleine irritaties. Maar ook die kunnen in wisselwerking leiden tot vervelend gedrag. Simon in groep vier wilde absoluut een haarband en een kettinkje om. Iedere dag. Z’n ouders begrepen niet waarom, maar lieten hem maar begaan. Zijn leraar raakte er echter door geïrriteerd. Waarom? Je zou daar allerlei psychoanalytische theorieën op los kunnen laten! In ieder geval maakte hij af en toe opmerkingen in de trant van ‘je bent toch geen meisje’. Maar in het algemeen ging hij wat geïrriteerd met Simon om. Van de weeromstuit werd Simon van een tamelijk meegaand ventje dwars en ging een beetje de clown uithangen in de klas. Ook hier geldt, probeer ergernissen niet zonder meer te onderdrukken, maar de bron ervan te achterhalen. Soms doet een kind je in uiterlijk misschien denken aan een klasgenoot van vroeger, met wie je altijd ruzie had.
Er zijn ook hinderpalen bij het voor het eerst naar de speelzaal of nieuwe school gaan die het moeilijker maken voor een kind om zich onbevangen veilig te gaan voelen. Sommige moeders hebben moeite hun kind af te staan. Ze zijn zich daar lang niet altijd van bewust. Maar dat maakt het alleen maar lastiger. Ze rekken het afscheid met nog een kusje, nog eens zwaaien, nog even terugkomen. En het kind krijgt de indruk dat het een groot gevaar tegemoet gaat. Dan kinderen die overbeschermd worden opgevoed. Die niet kunnen laten zien wat ze waard zijn. Die alles uit handen wordt genomen. Die te lang mogen leven op alleen maar geleende kracht. Alles wat een kind eventueel schrik zou kunnen aanjagen als het op zichzelf zou zijn aangewezen, wordt zo veel mogelijk geweerd. Dan is het kind wat angst betreft op den duur nergens aan gewend. Ze schrikken bij wijze van spreken als ze zich bang en onzeker voelen worden, want dat gevoel herkennen ze niet als gewoon. Ze raken in paniek. Bijvoorbeeld bij het voor het eerst naar de opvang of nieuwe school of nieuwe leraar gaan. Maar ouders kunnen hun kinderen niet blijvend beschermen. Ze moeten hen toch ook aan andere volwassenen durven toevertrouwen, zonder dat ze erbij kunnen zijn. Het wordt ingewikkeld als ouders uit spijt- en schuldgevoel omdat ze te weinig tijd hebben voor hun kind en opeens overbeschermend worden als dat kind naar de opvang gaat. Een kind voelt dat aan en speurt dat hier iets gaat gebeuren dat niet pluis is en gaat protesteren.
Het is aan de leidsters en leraren om zulke kinderen toch met een zacht lijntje binnen te loodsen. Dan kunnen ze alsnog hun eigen kracht ontdekken. Dat ze meer kunnen dan ze dachten. Dat alles veel minder eng is dan het leek. Overbeschermende ouders zijn dan wel eens teleurgesteld: ze blijken minder alom nodig te zijn dan ze dachten. De ouders met schuldgevoel zijn meestal opgelucht.
Ik begon met iets te vertellen over het hechtingsproces. Daar wil ik ook mee eindigen. Met twee jaar kan een kind opeens veel. Weg lopen, niet doen wat moeder zegt. Kortom de eigen zin door te drijven. Dat leidt tot conflicten. Een nieuw verschijnsel in het kinderleven. Het kind maakt moeder regelmatig boos. Dat maakt een kind bang. Oorzaak van wat wel verlatingsangst wordt genoemd. Bang zijn in de steek gelaten te worden. Als ouders weg zijn, de angst dat ze niet meer terug zullen komen. Omdat zij zelf zo stout zijn geweest. Niet bij alle kinderen even hevig, maar toch. En het komt slecht uit dat in veel gezinnen juist omstreeks die tijd de tweede wordt geboren. Voor de kinderlijke redenering kan het zijn dat ze een nieuw kind hebben genomen omdat hij zelf heeft afgedaan. Zoals je nieuwe bloemen koopt als de oude zijn verlept. Dat soort vervangingen heeft het kind per slot van rekening vaak meegemaakt. Bang zijn dat ze moeder zo kwaad hebben gemaakt dat die hen weg doet. Veilig gehechte kinderen zowel als sommige vormen van onveilige hechting hebben daar in bepaalde mate last van.
Toch is dit juist de leeftijd dat veel kinderen voor het eerst naar de peuterspeelzaal gaan. De oudste even van de vloer en alle tijd voor de baby. Eigenlijk geen goed moment. Het voelt als weggedaan worden. Daarom is die wen-periode zo belangrijk. Juist op deze leeftijd. En zeker als er een tweede is geboren. Eerst een tijdje samen met moeder. Dat is nu weer niet overbeschermend. Het bespaart leidsters een hoop narigheid en maakt het een kind makkelijker zich veilig te gaan voelen. En dat is toch de bedoeling.
(Lezing Regionale onderbouwdagen Schoolbegeleidingsdienst Driestar Educatief te Gouda, 24 januari 2007) sluit dit venster |
In dit artikel herken ik mezelf als overbeschermde moeder Chat En moet ik oppassen dit niet voor m.n kleinkinderen te worden. Veel waarheden staan erin, lang stuk, maar wel de moeite waard.
Laatst aangepast door
|
EVA685
|
op dinsdag 18 januari 2011, 23:19
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIJAN072
|
Berichten: 2215
|
Geplaatst: woensdag 19 januari 2011, 10:18
|
|
|
Een interessant artikel, Chat. Dit valt voor mij zeker niet onder de categorie 'Libelle', maar het is voor mij studiemateriaal.
Het volgende stukje - al staan er meer goede dingen in - heb ik er even uitgehaald en vind ik heel herkenbaar....
Regels maken het kinderleven ook voorspelbaar en daarmee voor hun gevoel veilig. De begrenzing van wat mag en niet mag, van wat hoort en niet hoort. Al houden ze zich niet altijd aan die grenzen, ze kunnen de consequenties voorspellen. Niet te streng natuurlijk, maar wel vriendelijk consequent zijn. Vooral ook in de kleine dingen. Dat soort gezag schept zekerheid.
Duidelijk zijn richting een kind is heel belangrijk, grilligheid (bijv. een onvoorspelbaar iemand) daarentegen is funest.
Marijan, bekijkt het vanuit de kant van het onderwijs.
|
|
Naar boven |
|
|
|
|
|
|
|
|
|