|
ANITA324
|
Berichten: 913
|
Geplaatst: maandag 7 december 2009, 14:21
|
|
|
DEEL 2
In onze eerste publikatie (blad 8) werd onderstreept dat elk wedergeboren kind van God zowel een menselijke als een goddelijke natuur heeft ontvangen.
De goddelijke natuur bezegelt zijn eeuwig behoud; Christus heeft ons door Zijn zoenbloed een eeu-wig heil bereid en God is getrouw, allereerst jegens Zijn Zoon.
Hoe wij hier op aarde ook leven, wat Christus ons verworven heeft, wordt niet aangetast. Toch is het wel degelijk van groot belang dat wij leren leven naar de goddelijke natuur en niet blijven ge-hoorzamen aan onze menselijke natuur, omdat God met die laatste geen gemeenschap kan hebben, zelfs niet met de ‘gerechtigheden’ daarvan.
Omdat de goddelijke natuur in ons hunkert naar gemeenschap met God, zullen we ons ongelukkig voelen als we leven naar het vlees, naar de oude mens. En dan komen er ook twijfels.
Hoe ontvangen we daarna toch weer zekerheid omtrent onze redding en hoe overwinning? Niet door af te gaan op onze gevoelens, die zo sterk beïnvloed worden door ons praktische leven. Alleen het geloof dat God waarachtig is en getrouw, en onze oprechte schuldbelijdenis herstellen de gemeenschap met God.
Aan de hand van twee brieven laat de schrijver zien hoe wij de Heer terugvinden. Hier volgt de tweede brief:
‘Ik zou graag willen dat u voor me bad, want jaren geleden was ik zeker van mijn behoud maar ik ben afgedwaald en heb verscheidene jaren in zonde geleefd. Enkele maande geleden kreeg ik zo’n afkeer van de zonde en de wereld dat ik op zekere dag op mijn knieën neerzonk en God vroeg mij te vergeven dat ik zover was afgedwaald. Ik geloof dat Hij dit deed, maar toch heb ik niet de vreugde in mijn hart zoals ik voorheen had.
Twijfels kwamen in mijn gemoed dat ik misschien nimmer de Heer Jezus werkelijk had aangenomen. Dit was mijn eerste ervaring: Toen ik bad was het alsof ik een hand zag die mijn naam schreef. Ik hield op met bidden tot dit beëindigd was. Toen zei ik luid: Dank U, mijn God.
Het grootste deel van de volgende dag bracht ik op mijn knieën door met Hem te danken. Ik geloof-de met heel mijn hart dat mijn naam in Het Boek des Levens was geschreven. Ik was zo gelukkig en vertelde iedereen dat God mij gered had. Ik begon mijn Bijbel te lezen en zag voor de eerste keer Jezus zoals Hij in de Bijbel wordt geopenbaard.
Gedurende een tijd was ik heel gelukkig maar toen werd ik weer koud en begon opnieuw af te dwa-len. Ik heb me afgevraagd waarom ik dit gedaan heb als ik werkelijk behouden was!’
Er zijn twee dingen die u duidelijker moet gaan zien om uw ervaring en de reden voor uw twijfels te kunnen verstaan. In de eerste plaats hebt u uw zekerheid meer gefundeerd op uw ervaring dan op het volbrachte werk van Christus. Ervaring, hoe kostbaar die ook is, is niet het fundament van uw zaligheid en kan ook niet de basis van uw geloofszekerheid zijn. Christus stierf voor onze zonden, en dat alleen is de grond voor onze zaligheid.
Hij stierf voor onze zonden en Hij droeg de verdoemenis en het oordeel dat wij verdiend hadden, niet alleen om wat wij doen maar ook om wat wij zijn.
Zonden in woorden, daden en gedachten zijn uitsluitend de werkingen van onze zondige natuur. Als u een heilige natuur had, kon u geen zonde doen, want uw heilige natuur zou de zonde verafschuwen en haten en u zou elke verzoeking tot zonde mijden en verwerpen.
Dit is het wat wij in Christus zien. Hij had een absoluut heilige natuur en daarom wees Hij te allen tijde iedere verzoeking af. Zijn eten en drinken was het doen van de wil van de Vader. Hij zocht nooit Zijn eigen wil te doen maar de wil van de Vader, Die Hem gezonden had (Joh 4:34; 5:30).
Maar wij hebben een gevallen natuur die zijn eigen wil liefheeft en zijn eigen weg wenst te gaan zonder er zich om te bekommeren of het God behaagt of niet.
Niet alleen moest Christus sterven voor onze zonden, maar die gevallen natuur van ons moest ver-oordeeld worden tot de dood. Toen Christus voor u aan het kruis was, was uw gehele leven met al zijn zonden vanaf de tijd dat u in de wereld kwam tot de tijd dat u de wereld verlaat, bekend bij God, ja ook uw zondige natuur. Uw natuur en al uw zondige gedachten, gevoelens en daden waren onder Zijn ogen. God ziet immers zowel de toekomst als het verleden; tijd maakt voor Hem geen verschil. Christus nam uw plaats in en God handelde met Hem in uw plaats.
Hij deed met Christus alsof Hij was wat u bent en Hij gedaan had wat u deed.
Dit is de betekenis van 2 Kor 5:21: ‘Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt’.
Dat betekent dat God Hem behandelde alsof Hij een zondig schepsel was, in plaats van wij. Hij veroordeelde niet alleen onze zonden maar veroordeelde ook onze zondige natuur en sprak het doodvonnis uit, maar in soevereine genade en liefde voor ons voltrok Hij dat doodvonnis aan Christus die dit in onze plaats droeg.
Dat is de reden waarom Hij het in de doodsangst van Zijn ziel uitschreeuwde: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ (Matt 27:46). Hij werd verlaten om hetgeen u bent en doet. Hij nam uw plaats in en droeg dit voor u. Dus kunt u zeggen als u naar Christus kijkt die voor u stierf en Gods oordeel over de zonde droeg: ‘Dood en oordeel zijn achter mij, omdat Christus het alles in mijn plaats heeft gedragen’.
Waar is Christus nu? In het graf? Neen, Hij is aan de rechterhand van God. God heeft uw zonden op Hem gelegd en Hij veroordeelde Hem in plaats van u.
Zou Hij daar kunnen zijn als er ook maar één zonde achter gebleven was waarover God geen vol-doening had gekregen? Zeer zeker niet. God zou Hem in Zijn tegenwoordigheid niet kunnen ver-dragen als er ook maar één zonde van u op Hem was. Dit is dus het geweldige wat we moeten zien. ‘Hij werd overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardigmaking’ (Rom 4:25).
Dat wil zeggen, toen Hij werd opgeheven aan het kruis, waren al uw zonden op Hem, maar toen God Hem uit de doden opwekte, was dat omdat al uw zonden volledig weggewassen waren door Zijn bloed. Er is geen zonde die men u ten laste kan leggen, nu u geloofd hebt in Christus want God heeft dat alles aan Christus ten laste gelegd en Hij heeft al het oordeel erover gedragen. Hij heeft al de zonden en het oordeel achter zich gelaten toen Hij uit de dood verrees en Zich zette aan de rech-terhand van God. Nu bent u dus gerechtvaardigd en gereinigd van al uw zonden.
Dit is het waar uw zekerheid voor God op gebaseerd is en dit is waar u op moet zien om zekerheid te hebben, en niet de ervaring die u had toen u Christus aannam. Christus zei in Joh 5:24: ‘Voor-waar, voorwaar Ik zeg u, wie Mijn Woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeu-wig leven en KOMT NIET IN HET OORDEEL, want hij IS OVERGEGAAN vanuit de dood in het leven’.
Waarom? Omdat Hij veroordeeld werd in onze plaats en de volledige straf aan het kruis droeg. En doordat Hij nu verrezen is, heeft Hij die veroordeling voor eeuwig achter Zich. En dus zijn allen die in Hem geloven overgegaan uit de dood in het leven.
Hier is nu een belangrijk punt wat u moet zien. Als u Christus ontvangt, ontvangt u ook een nieuw leven in Hem. U werd opnieuw geboren. De Geest van God maakt u een deelgenoot van dat leven dat Christus ontving toen Hij uit de dood verrees. Daarom lezen wij in Kol 2:3: ‘Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, LEVEND GE-MAAKT MET HEM toen Hij al onze overtredingen kwijtschold’, God heeft u tezamen met Chris-tus een nieuw leven gegeven. U was dood in uw zonden. Er was geen leven voor God, maar nu heeft Hij u levend gemaakt met hetzelfde leven dat Hij aan Christus gaf toen Hij Hem uit de dood opwekte.
Dit leven nu, dat u tezamen met Christus hebt ontvangen, kan nooit meer onder het oordeel komen. Christus ontving dit leven nadat Hij door het oordeel was gegaan en dit achter Zich had gelaten.
‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn’ (Rom 8:1). Wij staan voor God vereenzelvigd met Christus die aan Gods rechterhand aanvaard is, nadat Hij door de dood en het oordeel is gegaan. Dit is de basis van uw aanneming voor God en dit is het waarop u moet zien om zekerheid te heb-ben. Het is niet uw gevoel en helemaal niet uw ervaring, maar wat God heeft gedaan voor u, door al uw zonden en veroordeling op Christus te leggen en Hem op te wekken uit de dood en Hem een plaats te geven aan Zijn rechterhand, nadat Hij het oordeel volledig ondergaan en achter Zich gela-ten had.
U bent in Christus. Zijn dood is de uwe, Zijn leven is het uwe, en Zijn plaats aan Gods rechterhand is ook voor u. Zo hebt u niet alleen een nieuwe ‘positie’ voor God in Christus, maar u hebt ook een nieuw leven uit Hem.
De natuur van dit nieuwe leven echter, is God lief te hebben en de zonde te haten en daarom voelde u zich ellendig en ongelukkig toen u in de zonde leefde, nadat u terug gevallen was.
De oude natuur is er nog steeds en de nieuwe natuur ook. Daaruit ontstaan al uw conflicten. De nieuwe natuur haat de zonde en de oude natuur heeft de zonde lief. En daarnaast keurt uw geweten de zonde af en de Geest van God woont in u om u van zonde te overtuigen zodat u niet gelukkig met de zonde zult kunnen zijn. U zag uw zonden en u voelde ze en toen begon u uzelf af te vragen: Als ik behouden was, waarom doe ik dan deze dingen?
Het feit dat u zich deze dingen afvraagt bewijst dat u kijkt naar uw ervaring om te weten of u werkelijk gered bent in plaats van naar wat Christus gedaan heeft voor u.
Uw zaligheid en aanneming en behoud hangen van Christus af en van Zijn werk voor u aan het kruis en niet van iets wat u doet. Maar als u uw oude natuur zijn gang laat gaan en laat zondigen, zal het u ongelukkig maken. U verliest dan uw zaligheid of uw zekerheid niet maar u verliest uw vreugde.
Wat moet er dan gebeuren? U moet uw zonden aan God belijden en uzelf oordelen en uw wil aan God overgeven en dan zult u weer gelukkig zijn. Misschien krijgt u niet hetzelfde gevoel van vreugde dat u eerst had maar het zal uw hart een werke-lijke vrede geven.
Een ander belangrijk punt is om op te merken: Hoe kunt u overwinning over uw oude natuur krijgen zodat u niet opnieuw behoeft terug te vallen? Niet door er tegen te strijden maar door uzelf aan God over te geven en naar de Heer Jezus te zien voor de kracht die u nodig hebt.
Net zoals Petrus toen hij op het water wandelde bij iedere stap die hij deed door de kracht van de Heer opgehouden moest worden, zo moet u in alle dingen die u doet door Zijn kracht ondersteund worden. Als u zou proberen om het in eigen kracht te doen zou u falen maar als u rekent op Hem dan zal Hij u nimmer in de steek laten.
Nu zullen we naar het volgende punt gaan zien: Hoe kunnen wij overwinning over zonde hebben.
KRACHT OM TE OVERWINNEN
In Christus is er kracht om te overwinnen. Maar voordat we genegen zijn om ons naar Christus te wenden voor kracht moeten we ONS EIGEN ONVERMOGEN LEREN KENNEN.
In Rom 7:15-25 beschrijft Paulus de ellendigheid van een ziel die strijdt tegen de zonde die hij haat maar in zichzelf geen kracht vindt om de zonde te overwinnen. Iedere wedergeboren ziel gaat, voordat hij het geheim van overwinning leert kennen, die alleen door de kracht van Christus door Zijn Geest verkregen wordt, in meerdere of mindere mate door deze pijnlijke ervaring.
Zonde doen die hij inwendig haat en waar hij tegen strijdt om dan alleen doordroeve ervaring te leren dat hij machteloos is om te overwinnen. Hier volgt de beschrijving van dat strijden dat iemand ertoe brengt om Gods weg in Christus te vin-den voor bevrijding en overwinning: ‘Want hetgeen ik doe, dat begrijp ik niet; want hetgeen ik wil doe ik niet, maar hetgeen ik haat dat doe ik. En indien ik hetgene doe dat ik niet wil, zo stem ik de wet toe dat zij goed is.
Ik doe dan datzelve nu niet meer, maar de zonde die in mij woont. Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij, maar het goede te doen dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
Indien ik hetgene doe dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde die in mij woont. Zo vind ik dan deze wet in mij: Als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt. Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar de inwendige mens: Maar ik zie een andere wet in mijn le-den, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is.
Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Chris-tus, onzen Here. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde’ (Rom 7:15-26 SV).
In deze verzen wordt van drie wetten gesproken: De wet van God, de wet van het gemoed (de wet van het verstand NBG) en de wet der zonde. ‘Ik heb een vermaak in DE WET VAN GOD naar de inwendige mens; maar ik zie een andere wet in mijn leden, strijdend tegen de WET VAN MIJN GEMOED, en mij brengend in gevangenschap van de WET DER ZONDE welke in mijn leden is’ (Eng. Vert.).
De wet van God is de openbaring van Zijn wil, die Hij aan de mens heeft gegeven. De wet van het gemoed is de uniforme werking van de nieuwe Goddelijke natuur in iedere wedergeboren ziel, die altijd lust heeft in de wil van God en de zonde haat. De wet der zonde is de werking van de oude natuur die altijd zijn eigen weg wil gaan zonder zich te bekommeren om Gods wil. In wezen is het een diep gewortelde vijandschap tegen God. De wet der zonde is, zoals hier gezegd, in de leden; de lust die hij in de wet van God heeft, die in vers 23 wordt genoemd de wet van het gemoed, is in de ‘inwendige mens’. Het is de nieuwe Goddelijke natuur die iedere wedergeboren ziel heeft, die de bron is van deze verlustiging in de wet van God en haat tegen de zonde en die hem dwingt om te strijden tegen de werking van de zonde in zijn oude natuur.
Deze nieuwe natuur wordt aangemerkt als zijn werkelijke ‘ik’ - zijn ‘inwendige mens’ - dat wat hij nu in het diepst of in het centrum van zijn vernieuwde wezen is.
Deze twee naturen, het nieuwe Goddelijke leven dat ieder christen van God heeft ontvangen toen hij werd wedergeboren en de oude zondige natuur die hij door natuurlijke geboorte van Adam heeft, worden scherp tegenover elkaar gesteld en zijn volledig tegengesteld in hun verlangens en bedoelingen.
De liefde en de genegenheid van de één is tot de zonde, terwijl de ander God liefheeft en Zijn wil verlangt te doen. Dit verlangen van de nieuwe natuur om de wil van God te doen, doet voortdurend de strijd ontbranden tegen de zonde die het haat. Zo ontstaat dan een ellendig en ongelukkig gevoel als er aan de zonde wordt toegegeven. Opvallend is dat in dit Schriftgedeelte geen melding wordt gemaakt van Christus of van de Heilige Geest.
De mens strijdt hier in eigen kracht tegen zijn oude natuur zonder naar Christus op te zien of op Hem te rekenen dat Hij door Zijn Geest kracht zal geven tegen de zonde. Deze ervaring van strijd en nederlaag, die dikwijls maanden ja zelfs jaren kan duren, is inderdaad zeer vernederend en pijnlijk.
In vers 18 vinden wij echter twee waardevolle lessen die in deze strijd worden geleerd. ‘Want ik weet, dat in mij (dat is in mijn vlees) GEEN GOED WOONT. Want het willen is wel bij mij, maar hoe HET GOEDE TE DOEN dat vind ik niet’.
Met andere woorden, door deze voortdurend terugkerende strijd en nederlaag komt de mens tot het besef dat er in hemzelf (dat is in zijn vlees, of in de gevallen natuur die hij door natuurlijke geboorte van Adam heeft gekregen), geen goed woont. Deze natuur is altijd geneigd tot de zonde en het kwade.
Bovendien, zelfs ofschoon hij nu een nieuwe goddelijke natuur heeft ontvangen, die zijn lust heeft in het doen van de wil van God en de zonde haat, heeft hij toch nog geen kracht in zichzelf om zijn zondige natuur te overwinnen. Hij leert zo ten eerste, dat er van nature geen goed in hem woont; en ten tweede, dat hij zelfs nadat hij deelgenoot van de goddelijke natuur is geworden, in zichzelf geen kracht heeft om de wil van God te doen, waar zijn nieuwe natuur zo naar verlangt om die te doen.
Na deze pijnlijke waarheid te hebben geleerd van zijn totale zondigheid en krachteloosheid om te-gen de zonde te strijden, schreeuwt hij het in wanhoop uit: ‘Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’.
Hij heeft nu geleerd dat indien hij ooit overwinning over de zonde zal krijgen, hij de kracht die hij daarvoor nodig heeft, zal moeten krijgen uit een bron buiten zichzelf. Hij heeft een ander nodig die binnen komt en hem de kracht geeft tot bevrijding en overwinning.
Maar als hij uitziet naar een bevrijder, worden zijn ogen onmiddellijk op Jezus gericht die hij dan van harte uitroept als Heer. Inderdaad, Hij is het die het antwoord is op deze doodskreet: ‘Wie zal mij verlossen?’. Wat een ommekeer is er nu, van ellende naar dankbaarheid. Als hij dit gaat zien, zegt hij: ‘Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer. Hij is de Ene en de Enige die van de schuld en van de macht van de zonde kan vrijmaken. Veel van de ellende van een ziel die door deze strijd met de zonde gaat, ontstaat doordat zijn geweten hem voortdurend veroordeelt bij het toegeven aan de zonde. En het is goed dat zijn geweten hem niet alleen veroordeelt voor elke zonde die hij doet, maar ook over het niet doen van de goede dingen, waarvan hij weet dat hij ze moet doen.
Vervolg ...
|
|