Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: woensdag 2 november 2011, 21:28
|
|
|
Woensdag 2 november, Psalm 119: 169-176; Een smekeling.
Psalm 119, de langste uit het psalmenboek, besluit met een dwalend schaap. ‘Ik was een schaap en had de weg verloren.’ Geen humbug, geen grootspraak – niets van dat al, aan het eind van dit lied. Het is een en al verootmoediging wat hier de klok slaat. Nederigheid van hart. De dichter van de psalm, zeg maar: Israël in ballingschap, weet hoe het allemaal zover gekomen is. Een mooi verhaal is het zeker niet. Het is het verhaal van een verloren schaap. Dom geweest. Stom geweest. Het zweeg toen het had moeten spreken. Het heeft de geldgraaiers stilletjes hun gang laten gaan, met alle gevolgen van dien voor de sociaal zwakken. De rijken werden steeds rijker, de armen steeds armer. Alsof er geen Thora bestond, zo leefde Israël, in de dagen voorafgaande aan de ballinschap. Dan gebeuren er de gekste dingen. Dan ben je niet wakker meer, dan dut je in, als volk, als gemeenschap. Als de lijnen niet meer strak aangetrokken worden, als iedereen maar een beetje aanrommelt, dan begint het overal te rommelen. Dan heb je niet meer in de gaten door welke vijand je wordt bedreigd. En voor je het weet zit je ver van huis, in den vreemde. ‘Ik was een schaap, en had de weg verloren.’ Het boetekleed siert de dichter. Niet als heer of meester nadert hij tot de Eeuwige. Als een smekeling, zo komt hij. ‘Laat mijn smeekbede tot u doordringen.’ Geen pretenties meer, geen beroep op eigen inzicht – hooguit de belijdenis: van uw geboden alleen verwacht ik mijn heil, de wil ik niet vergeten. De lange psalm die de goedheid van Gods geboden bezingt, eindigt met een smeekbede. Een mens die gaat op de weg van de Eeuwige wordt nooit een verwaande kwast, maar meer en meer een smekeling, een bedelaar die beseft: alleen van Gods genade kan ik leven.
Een smekeling, zo kom is tot uw troon: Leg met uw woord beslag op mijn gedachten Opdat ik in het licht der waarheid woon. Laat niet vergeefs mij op uw bijstand wachten. Leer mij uw wet, die goed is, waar en schoon, dan loof ik U bij dagen en nachten.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: donderdag 3 november 2011, 21:16
|
|
|
Donderdag 3 november, Psalm 120; Te lang al.
Nu krijgen we een groot aantal pelgrimsliederen, liederen ‘van de opgang’. Wie naar Jeruzalem trekt, betreedt de berg des Heren. En bij de tempel ga je bovendien ook nog eens de trappen op. Opwaarts, dus! Het hart en het hoofd omhoog! In dit eerste lied uit die reeks van vijftien pelgrimsliederen is er trouwens geen sprake van vijftien pelgrimsliederen. Het is een lied vol kommer en kwel. De dichter zit ver van huis en moet dag in dag uit verkeren met mensen met mensen die de vrede haten. Dat valt niet mee. Zodra je één woord over vrede spreekt, staan zij als het ware al klaar met hun wapens. Wat kun je dan anders dan verlangen naar huis, naar Jeruzalem, de stad van sjaloom? ‘Te lang al woont mijn ziel bij mensen die vrede haten.’ Te lang. Een mens is niet gauw tevreden. De meeste mensen vinden al snel iets te lang. Of juist te kort. Dat laatste geldt bijvoorbeeld van het leven hier op aarde. Het leven vinden we allemaal veel te kort. Het vliegt voorbij en het zou eigenlijk allemaal veel langer moeten duren. Mag ik in dat hoenderhok van onvrede eens de knuppel van de dagtekst gooien? Daar komt ie: ‘Té lang al woont mijn ziel bij mensen die vrede haten.’ Ik bedoel: waar is ons verlangen naar het koninkrijk van God, naar dat nieuwe Jeruzalem dat ons is beloofd? Wie toch een beetje hart in z’n lijf heeft en dagelijks de hartverscheurende taferelen ziet op foto’s in kranten en op televisie, de wanhoop van vluchtelingen, de pijn van slachtoffers, die zou toch wel op z’n knieën in de richting van Gods toekomst willen kruipen? Het leven te kort? Je zou haast zeggen: het leven duurt veel en veel te lang!
Wee mij, want ik ben een ontheemde,’ ik lijd hier in een land van vreemden, reeds al te lang slijt ik verlaten mijn leven bij wie vrede haten. Vrede, behoedster van het leven, U heb ik heel mijn hart gegeven. Vrede, hoezeer ik voor u pleit, hun woord is haat, zij gaan ten strijd.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: vrijdag 4 november 2011, 23:29
|
|
|
Vrijdag 4 november, Psalm 121: 1-4; Mijn herder zal niet slapen.
Mijn trouwpsalm! Ónze trouwpsalm! Ik zie achterom. Heeft de Eeuwige echt niet af en toe een oogje dichtgedaan? Is Hem werkelijk niets ontgaan in al die jaren? Eerlijk gezegd heb ik echt wel eens gedacht: God waar bent U nu? Waarom grijpt U niet in? Slaapt U soms? En dan nog eens wat: heb ik nooit gewankeld? Ik zou het van mezelf absoluut niet durven zeggen. Naar mijn gevoel heb ik keer op keer op het punt gestaan om te vallen. Ik wankelde soms al een standbeeld dat ter aarde dreigt te storten. Hoe kan ik nu met heel mijn hart geloven dat deze psalm het bij de rechte eind heeft? De dichter is op weg naar Jeruzalem. Een gevaarlijke reis! Op de hellingen van de bergen rond Jeruzalem houden zich struikrovers schuil. Elk moment kunnen ze van de heuvels afrennen en de nietsvermoedende pelgrims kort en klein slaan, beroven en halfdood langs de kant van de weg laten liggen. De dichter van de psalm ziet op tegen de reis, als tegen een berg. Vele bergen ziet hij, huizenhoog. Wie zal hem helpen, als de nood aan de man komt? Voor hem staat vast: de Eeuwige zal hem terzijde staan. Hij zal zijn voet voor wankelen behoeden. Israëls wachter sluimert noch slaapt. De Goede Herder zal wakker zijn over zijn kudde! Geloof ik dat? Ik zou er niet op kunnen vertrouwen als ik Jezus niet kende. Hij, de Goede Herder, sliep bij tijd en wijle. Zie Hem onder zeil, aan boord van de boot waarop zijn leerlingen in een zwaar gevecht met de elementen gewikkeld zijn! Golven en wind ranselen het schip. En Christus? Hij slaapt. Hoe is het mogelijk? Hij wist: onze hemelse Vader blijft wakker. Altijd. Ook al zien wij daar helemaal niets van.
Ik sla mijn ogen op en zie de hoge bergen aan, waar komt mijn hulp vandaan? Mijn hulp is van mijn Here, die dit alles heeft geschapen. Mijn herder zal niet slapen.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zaterdag 5 november 2011, 17:53
|
|
|
Zaterdag 5 november, Psalm 121: 5-8; Gaan en komen.
Het Hebreeuwse woord dat hier wordt gebruikt voor wat in onze vertalingen ‘bewaren’ heet, het werk van de ‘wachter’, is een woord dat ik menigmaal in Israël aantrof op tafeltjes in restaurants. ‘Gereserveerd’. Is de taal van de psalm: ‘Bewaard’. Dat is nu precies wat de psalm over de Wachter van Israël wil zeggen. Hij bewaart ons leven, Hij reserveer je. En dat doe doet Hij zolang wij leven. Van de wieg tot het graf. Ja, dat staat er in feite! Gaan en komen, zo lees ik in de vertaling. Maar in het Hebreeuws staan er woorden die ook worden gebruikt voor geboren en begraven worden. Uitgaan, uit de moederschoot. En ingaan, in de aarde, in het graf. De psalm ziet op het eind dus verder dan onze pelgrimsneus lang is. Het gaat niet alleen over vertrekken en weer thuiskomen. Het gaat ook over geboren worden en sterven. Het gaat over heel die pelgrimsreis die ons leven is. Van die reis wordt nu gezegd dat de Eeuwige je reserveert. God zij gedankt en geprezen: Hij zet zijn volk apart! Hij bestemt het voor een bijzondere taak op deze aarde. Israël zal zijn lof zingen, wereldwijd, voor het oog van alle volken. Maar een soortgelijke opdracht kreeg ook de gemeente van de ware Israëliet, Jezus de Gezalfde. Ook wij zullen een stad op een berg zijn, een licht op de korenmat. Daartoe heeft de Eeuwige ons geserveerd. In de doop krijg je daar een teken van. In het doopwater is onze aanstelling getekend, onze roeping bevestigd: Hij haalde je, uit het water van de moederschoot. Hij haalt je eenmaal ook uit de diepe doodsjordaan. Van de wieg tot het graf zal de Eeuwige je bewaren.
De Here zal u steeds gadeslaan, Hij maakt het kwade goed, Hij is het die u hoedt. Hij zal uw komen en uw gaan, wat u mag wedervaren, in eeuwigheid bewaren.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zondag 6 november 2011, 20:40
|
|
|
Zondag 11 november, Psalm 122; Kom ga met ons.
Ik ken massa’s mensen die helemaal niet blij zijn als de klok luidt. Er zijn nogal wat kinderen die liever thuis blijven als het kerktijd is. Trouwens, voor veel volwassenen is het blijkbaar ook geen pretje: lege kerkbanken geven te denken. In de psalm is dat anders, totaal anders. Daar staat iemand te juichen, alleen al bij de oproep: ‘Kom, we gaan, we vertrekken richting Jeruzalem! Ga je mee?’ Nu is er een groot verschil tussen de kerkgangers en tempelgangers. Die bedevaart naar Jeruzalem maakte je hooguit een paar keer per jaar. En als je dan in Jeruzalem was, dan was het ook echt feest: zang en dans, lampen en lichtjes, eten en drinken, een feestvierende menigte. Dat is in onze kerken anders. Een pepermuntje tijdens de preek is de enige versnapering en het zingen kan ook wel iets vrolijker. Aan de andere kant: je kunt niet elke zondag een compleet feest vieren, zoals dat het geval kon zijn met duizenden pelgrims in Jeruzalem. Een kerkdienst is per slot van rekening niet veel meer dan een eenvoudige samenkomst in de huiskamer van de gemeente. En toch… als je die wekelijkse gang naar de kerk als een bedevaart wilt zien, als een ‘optocht’, een tocht opwaarts, dan ligt toch een vergelijking met de tempelgangers voor de hand. We gaan óp! We heffen ons hart omhoog, tot God. En in gedachten zie je al voor je:”de toekomst van de Eeuwige, het nieuwe Jeruzalem, waarin het leven dag in dag uit één groot feest zal zijn.
Hoe sprong mijn hart hoog in mij, toen men mij zeide: ‘Gord u aan om naar des Heren huis te gaan! Kom ga met ons en doe als wij! Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in, u, Godsstad, mogen wij ontmoeten! Jeruzalem, van ver aanschouwd, Wel saamgevoegd en welgebouwd. o schone stede, die wij groeten.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: maandag 7 november 2011, 20:43
|
|
|
Maandag 7 november, Psalm 123; Mijn oog.
Ogen. Ogen spreken boekdelen. Ogen vertellen van liefde. Of van haat. Ogen stralen. Of schieten vuur. Soms spreken ogen niet. Soms zwijgen ze. Soms kijken ogen alleen maar, heel aandachtig, bang iets te missen. De ogen van een slaaf, bijvoorbeeld. Of je nu slaaf bent of slavin, knecht of lakei, dienstbode of hulp in de huishouding, je wilt vanuit zo’n positie toch eigenlijk maar één ding: dat je chef, dat mijnheer of mevrouw, tevreden is. Daarom volg je met je ogen elke aanwijzing, heel alert. Het kleinste signaal ontgaat je niet. Zo, zegt de psalm, is het nu ook met mij, met Israël, volk in den vreemde. We zijn arrogantie van de machthebbers spuugzat. Maar wat doe je ertegen? Je kunt alleen maar hopen dat God er een eind aan maakt. En daarom sla je de ogen op, naar de Eeuwige, die in de hemel woont. Je houdt je aandacht op Hem gericht, zoals een knecht of een dienstmeisje heel aandachtig volgt met welke gebaren mijnheer of mevrouw duidelijk maakt wat gedaan moet worden. Als een butler, als een ober zie je elk teken, hoe subtiel ook. Je weet: alleen van onze Heer kan redding komen. Alleen Hij kan me bevrijden uit de hand van wie mij haten. Je zou willen dat je altijd deze instelling had. Meestal is het omgekeerd. Meestal voelen wij ons de baas van God. Meestal vinden wij dat Hij op ónze signalen moet reageren. Meestal verwachten wij dat Hij ons op onze wenken bedient. Maar wij zijn geen klanten in zijn zaak. Wij zijn zijn helpers in zijn huishouding.
Tot U, die zetelt in de hemel hoog, hef ik vol mijn oog. Zoals een knecht let op zijns heren wenken of hij zijn gunst wil schenken, zoals het oog der dienstmaagd vol vertrouwen rust op de hand der vrouwe, zo zien wij op tot God, den Heer, tot Hij ons weer genadig zij.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: dinsdag 8 november 2011, 15:18
|
|
|
Dinsdag 8 november, Psalm 124: 1-5; Blijf het herhalen.
Ik houd van refreinen. Telkens als je denkt: nu hebben we het gehad, dan komt weer datzelfde liedje, het refrein. Dan is het nog alsof de zingende gemeente extra gemotiveerd wordt om nóg eens flink uit te halen. Krachtiger, luider en soms ook hoger van toon wordt dan herhaald wat al eerder de revue passeerde. Zo’n refrein bevat dan meestal ook de kern van de dingen en funcioneert als een onderstreping van het verhaal. Een echt refrein is het niet, het tweede vers van de psalm vandaag. Maar het lijkt er wel op. Als een refrein wordt het herhaald: als God niet voor ons was geweest, wij waren allang vergaan. Het is alsof de dichter van de psalm zeggen wil: Je kunt dat niet genoeg onderstrepen. Laat ik het nog maar een keer zeggen, en nog eens. Want voor je het weet vergeten we dat. Je gaat al gauw denken dat je het zelf gepresteerd hebt. Dat jouw troepen hebben afgerekend met de vijand. Dat jouw slimmigheid korte metten maakte met je tegenstander. Dat jouw… en ga zo maar door. Wij maken onszelf graag wijs dat wij tot heel wat in staat zijn. Oppervlakkig gezien is dat ook wel zo. En het is een beetje overdreven om zomaar, bij het minste of geringste, bij elke applaus, de vinger in de lucht te priemen of te roepen dat ‘alleen aan Hem’ alle eer toekomt. Maar zo is het wel. Nog geen woord kun je spreken of je ontvangt daartoe de kracht van de Eeuwige. Nog geen stap kun je zetten of je hebt het te danken aan de hulp van de Levende. Wij denken al te snel dat we tot heel wat in staat zijn. Grotere bescheidenheid zou een zegen zijn.
Laat Israël nu zeggen blij van geest: Indien de Heer niet bij ons was geweest, toen vijandschap rondom was opgestaan, indien de Heer niet bij ons was geweest, Hij, onze hulp, wij waren lang vergaan.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: woensdag 9 november 2011, 20:18
|
|
|
Woensdag 9 november, Psalm 124: 6-8; Onze hulp.
Die woorden, die ken ik! Enkele duizenden keren heb ik die nu al uitgesproken, aan het begin van een kerkdienst. Altijd weer een indrukwekkend moment: je belijdt mede namens allen die aanwezig zijn., dat je van een Ander afhankelijk bent. En tegelijkertijd zeg je dan ook van Wie: het is de HEER die ons helpt! De HEER, met alleen maar hoofdletters. Die hoofdletters duiden de Godsnaam aan, de naam die we meestal weergeven als Jahwe en vertalen met Heer of Here. Vier letters die veelzeggend zijn: Ik ben erbij, Ik ben die Ik ben, de Onnoembare, de altijd weer Andere, maar tegelijkertijd ook de Betrouwbare. Daar beginne we de zondagse eredienst mee. Vroeger deden we er onze ogen bij dicht. Waarom eigenlijk? Het zal er wel mee te maken hebben met het feit dat in de klassieke liturgie van de mis de priester deze woorden bad in het zogenaamde trappengebied, het gebed dat hij bad op de trappen van het altaar, voordat hij het heilig dienstwerk begon. In de protestantse dienst is dat Bijbelwoord weggehaald uit dat persoonlijke gebed en gedacht als een credo, een wijdingswoord, een votum van heel de gemeente. Zo staat het ook aan het slot van de psalm. Aan het eind van het lied belijdt Israël onomwonden: wij verwachten onze hulp, onze uitredding niet van onszelf en ook niet van welke aardse koning dan ook, maar alleen van de Eeuwige, die bij ons is en ons wezen zal. Hij is degene die hemel een aarde gemaakt heeft, de Schepper van al wat leeft. Hij die ons schiep, Hij zal ons bewaren! Soms, als ik deze woorden uitgesproken heb aan het begin van de dienst, krijg ik de neiging direct daarna de zegen uit te spreken, alsof de dienst al is afgelopen. Dan denk ik: wat moet ik nu verder nog zegge? Alles is eigenlijk al gezegd. Alles. Werkelijk alles. Wat wil je nu nog meer dan weten dat je hulp is van de HEER?
Die onze boeien slaakt, het is de HEER, Die voor de vrijheid waakt, het is de HEER. Door zijn verlossing zijn wij vrijgemaakt. Ons heil is in de naam van de God de Heer, die God, die aard’ en hemel heeft gemaakt.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIAN519
|
Berichten: 1146
|
Geplaatst: donderdag 10 november 2011, 19:44
|
|
|
MARIO216 schreef: | Woensdag 9 november, Psalm 124: 6-8; Onze hulp.
Die woorden, die ken ik! Enkele duizenden keren heb ik die nu al uitgesproken, aan het begin van een kerkdienst. Altijd weer een indrukwekkend moment: je belijdt mede namens allen die aanwezig zijn., dat je van een Ander afhankelijk bent. En tegelijkertijd zeg je dan ook van Wie: het is de HEER die ons helpt! De HEER, met alleen maar hoofdletters. Die hoofdletters duiden de Godsnaam aan, de naam die we meestal weergeven als Jahwe en vertalen met Heer of Here. Vier letters die veelzeggend zijn: Ik ben erbij, Ik ben die Ik ben, de Onnoembare, de altijd weer Andere, maar tegelijkertijd ook de Betrouwbare. Daar beginne we de zondagse eredienst mee. Vroeger deden we er onze ogen bij dicht. Waarom eigenlijk? Het zal er wel mee te maken hebben met het feit dat in de klassieke liturgie van de mis de priester deze woorden bad in het zogenaamde trappengebied, het gebed dat hij bad op de trappen van het altaar, voordat hij het heilig dienstwerk begon. In de protestantse dienst is dat Bijbelwoord weggehaald uit dat persoonlijke gebed en gedacht als een credo, een wijdingswoord, een votum van heel de gemeente. Zo staat het ook aan het slot van de psalm. Aan het eind van het lied belijdt Israël onomwonden: wij verwachten onze hulp, onze uitredding niet van onszelf en ook niet van welke aardse koning dan ook, maar alleen van de Eeuwige, die bij ons is en ons wezen zal. Hij is degene die hemel een aarde gemaakt heeft, de Schepper van al wat leeft. Hij die ons schiep, Hij zal ons bewaren! Soms, als ik deze woorden uitgesproken heb aan het begin van de dienst, krijg ik de neiging direct daarna de zegen uit te spreken, alsof de dienst al is afgelopen. Dan denk ik: wat moet ik nu verder nog zegge? Alles is eigenlijk al gezegd. Alles. Werkelijk alles. Wat wil je nu nog meer dan weten dat je hulp is van de HEER?Die onze boeien slaakt, het is de HEER, Die voor de vrijheid waakt, het is de HEER. Door zijn verlossing zijn wij vrijgemaakt. Ons heil is in de naam van de God de Heer, die God, die aard’ en hemel heeft gemaakt. |
Hij, die zo prachtig mooi bekleedt de bloemen in het dal, denk niet dat Hij één ogenblik Zijn kind vergeten zal.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: donderdag 10 november 2011, 20:52
|
|
|
Donderdag 11 november, Psalm 125; Rondom.
Welke bergen zijn dat zoal, die bergen die Jeruzalem omringen? Spontaan zie ik bij deze vraag de Olijfberg voor me. Die berg vooral! Prominent is de Olijfberg aanwezig, direct in het zicht vanaf het tempelplein. Als een wachter ligt de Olijfberg aan de oostkant van de stad, de zijde van de zonsopkomst, de kant van de opstanding. De Olijfberg geeft de richting van de toekomst aan. Die berg vooral ligt wakend aan de voet van de Sion, de tempelberg. Slechts de beek Kidron maakt scheiding tussen die twee toppen. Over die beek trok Jezus, na de maaltijd met zijn leerlingen, toen zijn laatste uur aanstaande was. Naar Getsemane ging Hij, naar de Olijvenhof, op de helling van de Olijfberg. Zou Hij aan de psalm gedacht hebben? ‘Zoals de bergen Jeruzalem omringen, zo omringt de HEER zijn volk…’ Daar ging Hij, de stad uit, de berg Sion af, de Kidron over, de Olijfberg op. Hij beklom Hem die Hem omringde! Hier ben Ik, mijn God. Ik neem mijn toevlucht tot U, de Levende. Gij omringt mij, zoals de bergen Jeruzalem omringen. Gij zijt voor mij, achter mij, boven mij, onder mij. Gij zijt altijd en overal om mij heen. Hier ben Ik, mijn God. Ik vertrouw mij toe aan U, nu en in het uur van mijn dood. Zou Christus zo hebben gedacht? We weten het niet, maar het zou best een kunnen. Jezus leefde met de psalmen. Hij kon ze wel dromen, Hij ging ermee naar bed en Hij stond er ook weer mee op. Ja, Jezus stond ermee op, Hij verrees met de God van deze psalmen. Wie met zo’n psalm de dood in gaat, zal er ook weer mee opstaan – zowaar als de Eeuwige zijn volk omtringt.
Hoog is Jeruzalem omgeven door bergen sterk en steil- een stad van vrede en heil. Zo is de Here heel hun leven Rondom hen die zijn woord bewaarden, zijn volk op aarde.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: vrijdag 11 november 2011, 20:20
|
|
|
Vrijdag 11 november, Psalm 126; Schoven in de schuur.
Vertrekken met verdriet, arriveren met vreugde. Het gaat in deze psalm opnieuw over de ballingschap. Over dat gedwongen vertrek uit de stad van vrede, Jeruzalem. Het gaat weer over kwade dagen en over bitterheid, over leven als in een woestijn. Maar dan: de ommekeer. De volken zijn er getuige van: de God van Israël doet iets groots. Hete volk van de Eeuwige keert terug! Wat met tranen begon, krijgt nu een finish vol vreugde. Ze komen, ze komen, ze komen weer thuis! Tranen van blijdschap, gejubel, lachende gezichten, het halleluja niet van de lucht, vreugde als in de dagen van de oogst – lofliederen als volle schoven. Is dit zo ongeveer het bekende verhaal van ‘eind goed al goed’? Is dit het afgezaagde sprookje van ‘ze leefden nog lang en gelukkig’? Ik dacht het niet. Hier is iets anders gaande. Hier is niet aan de orde dat na elke nacht de dageraad zich toch weer aandient. Dat zijn dingen die je weet, dingen die je kunt zien aankomen. Maar in deze psalm is het een en al verbazing, een en al verrukking: het was alsof we droomden! Dit hadden we nooit verwacht! We vertrokken met tranen en nu komen we weerom met vreugde! Toen we gingen, moesten we alleen maar loslaten, als een zaaier die het zaad uit zijn handen te kort om de schoven vast te houden. Overvloed, overvloed Gods! Wat een rijkdom, wat een zegen, wat een regen van genade!
Wat men hier nu met tranen zaait, wordt eenmaal met gejuich gemaaid. Wie ’t zaad draagt dat hij zaaien zal, gaat wenend voort en zaait het al. Maar bij het feest der eerstelingen zal hij verheugd het oogstlied zingen. Dan keert hij weer te goeder uur en draagt zijn schoven in de schuur.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zaterdag 12 november 2011, 08:31
|
|
|
Zaterdag 12 november, Psalm 127; Slaap.
Maak je niet druk – het hangt toch allemaal af van Gods zegen. Dat schijnt zo ongeveer de rode draad van deze psalm te zijn. Met al je getob bereik je niets, tenzij de Eeuwige er zijn zegen aan verleent. En van die zegen geldt dan bovendien dat die aan Gods kinderen geschonken wordt in de slaap. Met andere woorden, ga nu maar lekker naar bed, God zal voor je zorgen. Het staat er net niet, maar het grenst aan de droom eenmaal slapend rijk te worden. Is dit wat de psalm zeggen wil? Maar wat moet ik dan met die kinderen in het tweede deel van dit lied? Kinderen zijn een geschenk van de Heer. Dat zal zeker zo zijn. Iedereen die kinderen heeft, maar ook wie geen kinderen heeft, zal (misschien met pijn in het hart) de waarheid van dit woord erkennen. Kinderen neem je niet. Kinderen krijg je. Maar wat heeft dit alles te maken met wat God geeft in de slaap? In houd het erop dat een andere, evengoed mogelijke vertaling de voorkeur verdient: ‘Hij schenkt zijn lieveling de slaap.’ Wie ziet hoe een nieuwe generatie weer oppakt wat een vorige generatie laat liggen, kan met een gerust hart gaan slapen. Je opvolgers staan al klaar! Kortom, mens, maak je niet zo druk, denk niet dat alles van jou generatie afhangt; Gods trouw strekt zich ook uit over komende geslachten. Ga liggen, ga slapen – de slaap is een geschenk van God.
Voor dag en dauw reeds op te staan en op te zijn tot ’s avonds laat, hard werken voor slechts weinig baat en schamel brood, ’t is niets dan waan. Hij geeft het immers wie Hij mint, als in de slaap, als aan een kind.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zondag 13 november 2011, 01:01
|
|
|
Zondag 13 november, Psalm 128; Welzalig
Wie geen kinderen krijgen kan, maar ze o zo graag zou willen hebben, zal deze psalm niet selecteren voor de rubriek lievelingsliederen. Integendeel. Ik stel me voor dat je in dat geval deze psalm wel uit de Bijbel zou kunnen scheuren. ‘Sla maar over’ zeg je dan. ‘Die psalm over je vrouw als een vruchtbare wijnstok, en al die kinderen, keurig aan tafel, zo’n modelgezinnetje – ik kan die plaatjes niet meer zien!’ Wat bezielt toch zo’n psalmdichter met dit soort beelden aan te komen? Hadden ze dan in Israël geen kinderloze echtparen? Wisten ze niet hoe pijnlijk het kan zijn te beseffen dat jij ook graag gehuwd zou zijn, vader, moeder, maar dat het er maar niet van komt – hoe hartverwarmend dat wezen kan? Hoe zwaar zal het vrome Zacharias en Elisabeth gevallen zijn bij het ouder worden deze psalm te lezen? Reken maar dat ook zij dolgraag kinderen hadden gekregen. ‘Welzalig is een ieder die God harte vreest.’Dat zal waar zijn! Maar vertaalt zich dat in beloningen als levenspartner, kinderen, brood op de plank, geluk en voorspoed? In de beleving van het oude Israël was dat inderdaad het geval. En nog altijd kan ik me goed voorstellen dat iemand al die dingen als een zegen uit Gods hand ervaart. Maar ik realiseer me dat ook Jezus deze psalm gelezen heeft. De woorden voorspoed en geluk kwamen in zijn woordenboek niet voor. Vrouw noch kind had Hij. Maar als er Eén welgelukzalig was, dan Hij wel!
Welzalig is een ieder die God van harte vreest en Hem als zijn gebieder gehoorzaamt allermeest. Verheug u, gij zult eten de arbeid uwer hand. Gelukzalig zult gij heten, u deert geen tegenstand.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
EDDY899
|
Berichten: 31
|
Geplaatst: zondag 13 november 2011, 17:40
|
|
|
MARIO216 schreef: | Zondag 13 november, Psalm 128; Welzalig
Wie geen kinderen krijgen kan, maar ze o zo graag zou willen hebben, zal deze psalm niet selecteren voor de rubriek lievelingsliederen. Integendeel. Ik stel me voor dat je in dat geval deze psalm wel uit de Bijbel zou kunnen scheuren. ‘Sla maar over’ zeg je dan. ‘Die psalm over je vrouw als een vruchtbare wijnstok, en al die kinderen, keurig aan tafel, zo’n modelgezinnetje – ik kan die plaatjes niet meer zien!’ Wat bezielt toch zo’n psalmdichter met dit soort beelden aan te komen? Hadden ze dan in Israël geen kinderloze echtparen? Wisten ze niet hoe pijnlijk het kan zijn te beseffen dat jij ook graag gehuwd zou zijn, vader, moeder, maar dat het er maar niet van komt – hoe hartverwarmend dat wezen kan? Hoe zwaar zal het vrome Zacharias en Elisabeth gevallen zijn bij het ouder worden deze psalm te lezen? Reken maar dat ook zij dolgraag kinderen hadden gekregen. ‘Welzalig is een ieder die God harte vreest.’Dat zal waar zijn! Maar vertaalt zich dat in beloningen als levenspartner, kinderen, brood op de plank, geluk en voorspoed? In de beleving van het oude Israël was dat inderdaad het geval. En nog altijd kan ik me goed voorstellen dat iemand al die dingen als een zegen uit Gods hand ervaart. Maar ik realiseer me dat ook Jezus deze psalm gelezen heeft. De woorden voorspoed en geluk kwamen in zijn woordenboek niet voor. Vrouw noch kind had Hij. Maar als er Eén welgelukzalig was, dan Hij wel!
Welzalig is een ieder die God van harte vreest en Hem als zijn gebieder gehoorzaamt allermeest. Verheug u, gij zult eten de arbeid uwer hand. Gelukzalig zult gij heten, u deert geen tegenstand. |
Mooi
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: maandag 14 november 2011, 21:30
|
|
|
Maandag 14 november, Psalm 129; Van mijn jeugd af aan.
Er zijn mensen die al op jonge leeftijd veel te verduren krijgen. Je vader was alcoholist en sloeg thuis de boel kort en klein. Je moeder stierf toen je nog maar een kind was. Een o zo vriendelijk oom deed dingen met je die je nooit meer vergat. Of je kreeg een ongeluk en je zit voor de rest vaan je leven in een rolstoel. Het volk Israël kan erover meepraten. Toen het nog maar heel klein was, een handjevol mensen in Egypte, werd het als slaaf behandeld. Afgebeuld werd het, dat kleine volkje Israël. Later, toen het groter geworden was, werd het er niet beter op. Het kwam ver van huis in den vreemde terecht. Het werd geslagen, getreiterd, gedwongen rond te lopen met gele davidssterren op de borst. Het werd gedeporteerd, naar gaskamers geranseld. ‘Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan.’ Maar, hoe waar dit alles ook moge zijn, nooit heeft wie dan ook Israël klein gekregen! ‘Gebroken hebben ze mij niet!’ Triomfantelijk klinkt het in de psalm van vandaag. Als een refrein wordt het herhaald: Dikwijls geweld, dikwijls gekweld, van mijn jeugd af aan, maar nooit gebroken. Laat niemand je wijsmaken dat je altijd slachtoffer blijft. Vergeten kun je al die verschrikkelijke dingen uit je jeugd natuurlijk nooit. Dat hoeft ook niet. Wie ze met alle geweld uit het geheugen probeert te bannen, vraagt natuurlijk om moeilijkheden later. Maar al die herinneringen koesteren is minstens zo kwalijk. Je bent al voldoende gekweld: kwel jezelf nu niet nog langer! Ga liever door het leven als een door de Eeuwige gezegende. Hij snijdt de riemen van de slavendrijvers door.
Zij hebben immer van mijn jeugd af aan, zo zegge Israël, zij hebben immer, reeds van mijn vroegste jeugd, mij leed gedaan, maar overweldigd hebben zij mij immer.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: dinsdag 15 november 2011, 21:13
|
|
|
Dinsdag 15 november, Psalm 130: 1-4; Bij U is vergeving.
Dat deze psalm roept vanuit de diepte, kon wel eens te maken hebben met het feit dat dit lied een pelgrimslied is, een lied van de opgang. Wie op bedevaart ging naar Jeruzalem, klom de berg Sion op en betrad de treden van de tempel. Hoger en hoger ging je, tot je was waar de Eeuwige wilde wonen. Toch zal die aanduiding van diepte niet alleen een geografische typering zijn, leuk bij wijze van toeristische informatie. Die diepte duidt vooral aan hoezeer de dichter weet heeft van depressie. Keer op keer is hij terneergedrukt, zit hij diep in de put. Uit die neerslachtigheid, uit het donkere dal van zijn mesère, roept hij tot de Allerhoogste. ‘Uit diepte roep ik tot u, HEER, HEER, hoor zijn stem.’ Waarom voelt de dichter zich zo ellendig? Is dat omdat hij zwaar gezondigd heeft? Die kant denk je al gauw op; niet voor niets spreekt de psalm over zonden en over vergeving. Toch wordt hier niet gezegd dat de dichter zelf, persoonlijk, een grote schuld met zich meetorst. Het zou ook wel eens de last van het volk kunnen zijn, de ongerechtigheid van Israël. Hoe dan ook, de dichter gaat gebukt onder alles wat mis is. Depressief wordt hij ervan: zoveel onrecht, zoveel kwaad, in de grote boze wereld en ook in zijn eigen kleine ziel. Hoe de dichter uit deze put komt? Spreekt hij zichzelf moed in door te mompelen: ‘Kop op!’ Nee, hij weet beter. Psalm 130 leeft van het besef dat bij de Eeuwige vergeving is. Dát te weten is een bron van verwondering. ‘Daarom eert men u met ontzag. ‘Leve de God van Israël! Hij bedekt de schuld met het kleed van zijn liefde. Sterker nog: Hij zal zijn volk van ongerechtigheid bevrijden.
Zoudt Gij indachtig wezen al wat een mens misdeed, wie zou nog kunnen leven in al zijn angst en leed? Maar Gij wilt ons vergeven, Gij scheldt de schulden kwijt, opdat wij zouden vrezen uw goedertierenheid.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: woensdag 16 november 2011, 21:13
|
|
|
Woensdag 16 november, Psalm 130: 5-8; Wachten op God.
Wat mij opvalt in de psalm van vandaag is dat de dichter van dit lied niet hoopt op een mooie toekomst, de doorbraak van Gods koninkrijk op aarde, vrede voor alle volken of hoe je de droom van Israël ook maar verwoorden wilt. De beeldspraak doet daar wel een beetje aan denken. In gedachten zie je een stad. Op de stadsmuur ijsberen de wachters. Nog is het donker. Wanneer komt de morgen? Maar dan, eindelijk: een streepje licht in het oosten, de horizon licht op. Maar nog is het geen dag. Tergend langzaam wordt de hemel lichter en lichter – totdat eindelijk, eindelijk de zon verschijnt: de nieuwe dag! Daar moet, zo denk je al gauw, toch wel de verrukkelijke toekomst van het vrederijk mee worden aangeduid. Zó verlangend wacht Israël op de doorbraak van Gods koninkrijk. Maar nee, voor wie de psalm aandachtig leest, blijkt al snel dat daar geen sprake van is. Waar ziet de dichter van deze psalm naar uit? ‘Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar hem en verlangt naar zijn woord.’ Dat geeft te denken. Geloven is vooral: wachten op Gód. Zeker, zijn toekomst van vrede blijft een droom. Beloofd is beloofd. Maar die toekomst kan nooit mooier, nooit rijker zijn dan de HEER van die toekomst zelf. Ik zie niet uit naar een paradijselijke landschapje met vrolijke, altijd en eeuwig vriendelijke agrariërs die met omgesmede zwaarden vruchtbare aarde omploegen; ik zie uit naar de Héér! Niets zal ons zoveel vrede geven als de ontmoeting met Hem. Eenmaal. En nu al.
Ik heb mijn hoop gevestigd op God de Heer die hoort. Mijn hart, hoezeer onrustig wacht zijn verlossend woord. Nog meer dan in de nachten Wachters het morgenlicht, blijf ik, o Heer, verwachten uw lichtend aangezicht.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: donderdag 17 november 2011, 21:28
|
|
|
Donderdag 17 november, Psalm 131; Stil.
Een plaatje, deze psalm! Eerst wordt gezegd wat de dichter allemaal niet wil wezen. Met nadruk – zo lees je in het Hebreeuws – wordt die ontkenning eerst gemeld. Niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, niet te groot is wat ik beoog. Het is alsof de dichter van de psalm daar z’n bekomst van heeft. Het is alsof hij een tijdlang hoogmoedig en hooghartig en hoogdravend door het leven ging, maar gaandeweg heeft ontdekt dat de bergweg van eigendunk uiteindelijk toch een dalend en doodlopend steegje blijkt te zijn. De Hoogmoedsavenue leidt alleen maar naar het Doemdenkdal. Wee de mens die in dat dal belandt! Nee, dan kun je beter maar worden als een kind, zoals Jezus dat zijn leerlingen aanried. Nog beter: als een baby, stil in de arm van zijn moeder. Of in deze psalm over een gespeend kind gaat, is nog maar de vraag. Sommige vertalingen denken wel in die richting. Dan zou er tegelijkertijd sprake zijn van een zekere tragiek: hier ligt een kind stil geworden, tot rust gebracht. Ook zonder de meest intieme nabijheid te kunnen ervaren, weet de ziel zich geborgen in de schoot van de Almachtige. Ik behoef, met andere woorden, niet per se het onderste uit de kan, om toch te beseffen dat ik in de hoede van de Heer veilig ben, in leven en sterven. Hoe dan ook, in deze psalm zegt iemand vrijmoedig dat hij zijn ziel tot rust heeft gebracht. Hij zet dat niet in een overvrome bui allemaal op rekening van God; hij vertelt eenvoudig dat hijzelf elke vorm van hoogmoed in de vuilnisbak heeft gestopt en niet langer zoekt naar antwoorden op alle vragen. Hij heeft tegen zichzelf gezegd: nu moet je een keer ophouden! En zo, zó werd het eindelijk stil.
Heb ik mijn ziel niet naar uw wil gevoegd in vrede, mild en stil, zoals het pas gespeende kind troost in zijn moeders armen vind?
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
JOSINA022
|
Berichten: 3599
|
Geplaatst: donderdag 17 november 2011, 22:02
|
|
|
MARIO216 schreef: | Donderdag 17 november, Psalm 131; Stil.
Een plaatje, deze psalm! Eerst wordt gezegd wat de dichter allemaal niet wil wezen. Met nadruk – zo lees je in het Hebreeuws – wordt die ontkenning eerst gemeld. Niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, niet te groot is wat ik beoog. Het is alsof de dichter van de psalm daar z’n bekomst van heeft. Het is alsof hij een tijdlang hoogmoedig en hooghartig en hoogdravend door het leven ging, maar gaandeweg heeft ontdekt dat de bergweg van eigendunk uiteindelijk toch een dalend en doodlopend steegje blijkt te zijn. De Hoogmoedsavenue leidt alleen maar naar het Doemdenkdal. Wee de mens die in dat dal belandt! Nee, dan kun je beter maar worden als een kind, zoals Jezus dat zijn leerlingen aanried. Nog beter: als een baby, stil in de arm van zijn moeder. Of in deze psalm over een gespeend kind gaat, is nog maar de vraag. Sommige vertalingen denken wel in die richting. Dan zou er tegelijkertijd sprake zijn van een zekere tragiek: hier ligt een kind stil geworden, tot rust gebracht. Ook zonder de meest intieme nabijheid te kunnen ervaren, weet de ziel zich geborgen in de schoot van de Almachtige. Ik behoef, met andere woorden, niet per se het onderste uit de kan, om toch te beseffen dat ik in de hoede van de Heer veilig ben, in leven en sterven. Hoe dan ook, in deze psalm zegt iemand vrijmoedig dat hij zijn ziel tot rust heeft gebracht. Hij zet dat niet in een overvrome bui allemaal op rekening van God; hij vertelt eenvoudig dat hijzelf elke vorm van hoogmoed in de vuilnisbak heeft gestopt en niet langer zoekt naar antwoorden op alle vragen. Hij heeft tegen zichzelf gezegd: nu moet je een keer ophouden! En zo, zó werd het eindelijk stil.
Heb ik mijn ziel niet naar uw wil gevoegd in vrede, mild en stil, zoals het pas gespeende kind troost in zijn moeders armen vind? |
Opwekking 717
http://youtu.be/tPPkNMEioaY
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: vrijdag 18 november 2011, 17:30
|
|
|
Vrijdag 18 november, Psalm 132:1-7; Naar Gods woning gaan.
Waar woont God? Als je dat aan een kind van de kindernevendienst vraagt, zal het waarschijnlijk zeggen: overal. Of: in de hemel. Dat is allemaal mooi en goed gezegd, maar in de Bijbel kom je ook nog andere antwoorden tegen. Ik denk nu aan twee aanduidingen. De eerste vind je in de psalm die we vandaag lezen. God heeft een woning in Jeruzalem, in de tabernakel. Daar moet Hij hoognodig naar toe! De psalm heeft het oog op de tijd waarin de ark van het verbond bij de Filistijnen verbleef. David laat de ark halen. Die ark, met de Tien Woorden van de Eeuwige daarin, moet naar de residentie. Die ark, met de Tien Woorden van de Eeuwige daarin, moet naar de residentie. Die ark moet weer een plekje krijgen in het binnenste van het verbond, in het heiligdom. Later zal Salomo er een tempel voor bouwen; nu staat nog de tent van de samenkomst, de tabernakel klaar om de Eeuwige te ontvangen. Daar is zijn woning, daar is Hij onder mensen thuis. Geen wonder dat de dichter van deze psalm hier David sprekend invoert. David had ooit gezworen zijn eigen tent niet meer binnen te zullen gaan voordat hij de Eeuwige een woning had bereid. De ark moest en zou naar Jeruzalem! Je kunt toch God niet aan de Filistijnen overlaten? Elders in de Bijbel lezen we dat God wil wonen in ons hart, in de diepste kern van ons bestaan. Zó lees ik de psalm ook, als een herinnering aan een oude belofte: God, U mag wonen in mijn hart. De vraag is: ben ik zo gemotiveerd als David ooit was om de Eeuwige een woning te bereiden? Is Hij werkelijk welkom in mijn leven, in het klokhuis van mijn bestaan? Realiseer ik mijn nog wel wat ik doe zodra ik inkeer tot mijzelf? Dan ga ik naar Gods woning? Dan sta ik voor mijn Koning!
Zo zal ik naar Gods woning gaan en buigen voor zijn groot gezag en juichen dat ik leven mag, zo zal ik voor mijn Koning staan, Hem prijzen op zijn kroningsdag!
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zaterdag 19 november 2011, 09:08
|
|
|
Zaterdag 19 november, Psalm 132: 8-18; Brood in overvloed.
Wij realiseren ons nauwelijks wat we meemaken als wij het avondmaal vieren. De tafel van Christus is rijker dan wij denken. Wij komen niet alleen naar die tafel toe om te proeven hoe goed en zoet Gods vergeving is. Wij komen niet alleen naar die tafel om ons verbonden te weten met allen die nuu aan zitten aan het feestmaal van Gods hemels koninkrijk. Wij komen ook niet alleen naar die tafel toen ons te herinneren hoe de goede God ons al brood en wijn aan elkaar uitgedeeld en geschonken heeft. Wij komen evengoed naar die tafel toe om eraan herinnerd te worden wat de Eeuwige ten diepste en allereerst voor ogen staat: Hij wil zijn volk voeden: ‘Ik zal Sion met voedsel zegenen, de armen brood geven in overvloed. Als ik dat lees, mag is niet al te snel aan Christus denken. Of tóch: zie zijn vermenigvuldigende liefde voor mensen die honger hebben! Ook in Hem, die het Brood des levens is, komt voor de dag waar de dag het de Vader om gaat. God wil niets liever dan dat mensen het goed gedaan hebben, sjaloom hebben, vrede alom. Wie dat beseft, gaande in de richting van de tafel of daarvan weglopen, van die tafel weer de wereld in die weet: wij aanbidden een God die de armen spijzigen wil, royaal, in overvloed. Dat besef mag en moet de kerkelijke agenda bepalen. Juist wij , die Christus kennen en weten hoe hongerig de wereld is, hoe verlangend naar wat werkelijk verzadigen kan, wij zouden moeten inzien dat je met een leeg maag weinig ziet in brood voor je hart. Gods liefde is voor hart én maag. En wij zijn geroepen die liefde vorm te geven. Wij zijn geroepen van Gods liefde brood te bakken. Waar God ook wonen mag, in elk geval waar dat brood gebroken wordt.
Sion is van den HEER voorgoed, Hij heeft het aan zijn eer gewijd: ‘Hier is Mijn rust in eeuwigheid, Hier geef Ik brood in overvloed En spijze alwie honger lijdt!
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zondag 20 november 2011, 11:28
|
|
|
Zondag 20 november, Psalm 133; Samenwonen.
Werd er over samenwonen maar net zoveel gesproken als samenwonen! Hoewel, over samenwonen hoor je steeds minder. Het lijkt wel alsof we eraan wennen: je doet gewoon waar je zin in hebt. De rest van de wereld heeft daar niets mee te maken. In het bijbelse Israëls leeft echter het besef daat je elkaar nodig hebt. Dat je dus elkaar ook betrekt bij de dingen die je onderneemt. Bij trouw en rouw, in leven en sterven, in goede en slechte tijden, altijd weer heb je elkaar nodig en dus zul je elkaar ook laten weten wat je denkt en doet. Het publiek, het hele volk mag het horen: we zijn verloofd, we gaan trouwen, er is een kind geboren! Juist omdat we als mensen zo op elkaar aangewezen zijn, is het publieke domein in ere te houden. Een sterke gemeenschap bouw je niet op met losse individuen. Vandaar die uitroep aan het begin van de psalm: ‘Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen!’ Broeders. Nu moeten we maar even afzien van flauwiteiten vanwege de ongenoemde zusters. Dat de Bijbel ontstond in een andere cultuur is inmiddels bekend. De vraag wie met die broeders zijn bedoeld, is veel interessanter. Zijn dat de priesters in de tempel? Zijn dat de zusters en broeders in de kerk? Nee, dat zijn, veel algemener, je medemensen. In de psalm worden er allicht volksgenoten mee bedoeld, maar dat doet weinig terzake. Het gaat er de dichter om te bezingen hoe goed het is, hoe zeer ‘van God’ het is, wanneer mensen het samen goed kunnen vinden. Het is te vergelijken met de zalfolie op het hoofd van de hogepriester, druipend op zijn priesterlijk gewaad. Het is te vergelijken met de dauw die de in het noorden berg Hermon bedekt, maar ook neerkomt op de berg Sion in het zuiden. Zo ruim en royaal geeft de Heer zijn zegen aan mensen die weten: wij zijn van één huis, we zijn er voor elkaar.
Zie toch hoe goed, hoe lieflijk is dat zonen van ’t hetzelfde huis als broeders samenwonen. Eén liefdeband houdt hen tezaam. De zegen van Gods hoog verheven naam daalt op hen neer vol zoete tederheid, als olie die den priester wijdt.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: maandag 21 november 2011, 20:18
|
|
|
Maandag 21 november, Psalm 134; Nacht aan nacht.
Wisseling van de wacht! Althans, daar lijkt het wel op in deze psalm. Het is alsof het ene priesterkoor het andere priesterkoor toezingt. Goede woorden worden uitgewisseld. ‘Zegen de HEER!’ Maar ook: ‘Moge de HEER u zegenen!’ Het is een en al zegen wat hier de klok slaat, over en weer. Dat mag ook wel, bij zo’n wisseling van de wacht. Vooral de nachtploeg heeft het zwaar. Overdag is het licht. Dan zorgen de pelgrims voor vrolijkheid, dan roepen de offeraars om hulp bij het brengen van hun graven. Dan moet er bovendien gezongen worden. En er moet muziek worden gemaakt. De hele dag ben je bezig, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Dat is boeiend, vermoeiend, maar vooral een grote vreugde. Maar dan komt de nachtploeg. En opeens verschuiven de panelen. Geen pelgrims meer te zien, geen lachende gezichten, geen zang, geen muziek. Stilte. Duisternis. Een blaffende hond hooguit. Nog een enkele passant misschien. Maar verder… Niets dan de donkere, pikdonkere nacht. Houd dat maar eens vol, uur na uur, nacht na nacht. Houd dat maar eens vol, uur na uur, nacht na nacht. Het zal je lot maar wezen! Maar het moet, je moet erdoorheen, het hoort bij de taak die je hebt als priester, gewijd en geordend, bevestigd in het ambt van gezalfde – je bent eens en voorgoed een christenmens. Een christenmens? Ja, gedoopt en wel ben je geroepen priester te zijn, bewaker van het heiligdom, behoeder van de heilige woorden. Daar heb je de zegen van de Eewige wel bij nodig! En ook een goed woordje van hen die in Christus je broeders en zusters zijn.
Gij dienaars aan den Heer gewijd, Zegent zijn naam te allen tijd. Gij die des daags zijn gunst verwacht, zegent zijn naam ook in den nacht.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: dinsdag 22 november 2011, 21:59
|
|
|
Dinsdag 22 november, Psalm 135: 1-4; Uw verheven plicht.
Dat zegt de psalmberijming heel goed: ‘Looft den Heer…, gij die uw verheven plicht in de tempelhof verricht.’ Zo is het maar net: die dienaren in de tempel moeten dat gewoon doen. Het is hun beroep. Ze zijn aangesteld om de Allerhoogste te loven. Natuurlijk, het zal wel eens niet zo goed uitgekomen zijn. Je hebt niet elke dag ‘je dag’. Maar daar word niet naar gevraagd. Als je een taak op je genomen hebt, dan moet je ook bereid zijn op de gekste momenten te doen wat tot je werkopdracht behoort. In dat geval van een tempeldienaar, een priester, een Leviet, betekent dat: God loven – dat is je plicht, je verheven plicht. En zo’n verheven plicht hebben ook wij, christenmensen. Wij zijn priesters in de tempel van Christus. De kerk is zijn tempel. Niet dat ene gebouw en zelfs niet die ene, bepaalde gemeenschap, waar wij toevallig bij behoren – nee, de wereldwijde kerk, díe is zijn tempel. In die tempel zijn wij priesters, jong en oud, blank en bruin. Wij hebben de taak de Eeuwige te loven, in doen en laten, in woord en daad, in gezang en gebed, met mond en hart en handen. Dan kun je je dag niet hebben of verdrietig zijn vanwege hete een of ander, die plicht blijft: het is een verheven plicht. Dat is maar goed ook, want anders zou er van wereldwijde lofzang niet veel terechtkomen. We hebben allemaal weleens een baaldag. We voelen ons allemaal weleens depressief. Weleens? Nogal vaak. En daarom is het maar goed dat we niet alleen geroepen zijn de Allerhoogste te loven als we een goede dag hebben, maar dat ook toe doen als het eens even minder gaat. En waarom dat zo goed is? Kan de Eeuwige geen dagje zonder? Ik denk van wel. Maar ikzelf kaan geen dagje zonder! Die verheven plicht brengt mijzelf op een hoger niveau. Mét dat ik de Eeuwige dankzeg voor al zijn zegeningen, voel ik mijzelf sterker.
Halleluja! Looft den Heer, prijst zijn naam en majesteit, toegewijden aan zijn eer, die vanouds zijn knechten zijt, gij die uw verheven plicht in de tempelhof verricht.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: woensdag 23 november 2011, 21:02
|
|
|
Woensdag 23 november, Psalm 135: 5-12; Boven alle macht.
Ik hoor de tegenstemmen al in mijn oren klinken: ‘Zie je wel, daar heb je het weer! De God van Israël is weer eens beter dan de goden van de andere volken… Het is indertijd gewoon een soort competitie geweest: welk volk heeft de sterkste god? In die sfeer is het geen wonder dat elke volk met de mooiste verhalen voor de dag komt. De Bijbel zou je kunnen zien als een leuke promotieactie van het volk Israël ter ondersteuning van de eigen volksgod. Het klinkt allemaal heel interessant, maar goedbeschouwd is de Heer van Israël gewoon één van de vele goden die men in die tijd aanbad. Natuurlijk schrijf je aan je eigen god toe dat alles gemaakt heeft en alles in de hand houdt. En natuurlijk schrijf je aan dié god toe dat hij ervoor gezorgd heeft dat jij zo’n mooi eigen landje hebt, ook al ging dat ten koste van andere volken die het veld moesten ruimen in die’n mooi eigen landje hebt, ook al ging dat ten koste van andere volken die het veld moesten ruimen in die oorspronkelijke strijd om bestaansrecht en bestaansruimte. Maar dat nú nog altijd een beroep op te doen, dat is echt van de gekke. Nu nog altijd te beweren dat Israël recht heeft op Palestina en het alleenvertoningsrecht bezit op de ene, ware God, dat is niet meer van deze tijd!’ Wat is daarop het antwoord, kerk van Jezus Christus? Ik persoonlijk zou antwoorden: laten we zeggen wat Jezus zei. En wat zei Hij dan? Hij zei niets. Hij sprak geen woord over eeuwigdurende rechten van Joden op welk land dan ook. En al die andere goden? Voor Hem was er maar één God: zijn Vader. Die Vader van Jezus Christus is de Vader van álle volken. En Hij vraagt al die volken in liefde voor Hem en elkaar te leven. Dat is geen boodschap waar de politiek van opkijkt. Maar wel een boodschap waar de hele wereld beter van wordt.
Boven al wat klinkt in eer, boven alle machten uit, is de Heer een enig Heer. Hij volvoert wat Hij besluit. Hemel, aarde, zee en land, zelfs de oervloed dwingt zijn hand.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: donderdag 24 november 2011, 20:57
|
|
|
Donderdag 24 November, Psalm 135: 13-21; Prijs de Heer.
Woont God nog altijd op de berg Sion? Heeft de Heer der wereld, de God van hemel en aarde, een vaste woon- en verblijfplaats in Jeruzalem? Ik dacht dat Hij in de hemel woonde… Ja, dat is ook zo. Maar tegelijkertijd woont Hij waar zijn woord een plekje krijgt. Zijn woord: zijn geboden en zijn beloften. Op de twee stenen tafelen die Mozes ontving, stonden die woorden van God gegrift. Israël wist: die woorden zijn niet zomaar woorden van mensen. In die woorden woont de Eeuwige. Hijzelf vindt een huis, overal waar liefde woont, liefde voor Hem en liefde voor Hem en liefde voor zijn mensen. Vandaar dat Jeruzalem de plaats werd die, naast de hemel, als woning van de Allerhoogste werd beschouwd. Niet alleen in de hemel, ook in de tempel werden zijn woorden bewaard. Daarom heette de tempel: huis van God. En nu? De tempel is er niet meer. God woont niet in een huis door mensenhanden gemaakt, zei de apostel Paules. Waar dan wel? Overal waar zijn kerk is! Welke kerk? De ene, ware kerk! De mijne dus? Geen sprake van! De ene ware kerk is de wereldwijde gemeenschap van allen die de Schepper en zijn schepping liefhebben. En zo wijd als de wereld is, prijst die universele kerk de Heer van de kosmos. In Jeruzalem, op de Sion? Ja, maar ook in New York n in Moskou, in Brussel en in Amsterdam, in Bagdad en in Teheran, in Mekka en Medina. Je kunt geen plaats ter wereld opnoemen of er zijn minstens een paar mensen te vinden die liefde is. Hij woont niet alleen in Jeruzalem. Hij woont evengoed in het hart van allen die Hem vrezen en hun naasten liefhebben als zichzelf. En daarom: halleluja, wereldwijd!
Zegen, Israël, den Heer, priesters, looft zijn majesteit, tempeldienaars, prijst zijn eer, looft Hem, wie zijn naam belijdt. Hij woont bij ons in gena. Prijst den Heer. Halleluja!
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: vrijdag 25 november 2011, 21:08
|
|
|
Vrijdag 25 november, Psalm 136: 1-12; Trouw in alles.
In een prachtige cadans, als in een reidans danst het door heel psalm 136 heen: eeuwig duurt zijn trouw. Zijn trouw – zijn genade, zijn goedertierenheid, zijn vriendschap: allemaal vertalingen van dat ene Hebreeuwse woord dat te rijk is voor één vertaling in het Hollands. Waarom loven wij de Eeuwige? Omdat zijn genegenheid zo overstelpend groot en goed is. Eeuwig duurt zijn trouw! Genesis en Exodus komen in deze psalm in vogelvlucht voorbij. Over de schepping gaat het. En over de nieuwe schepping, de uittocht: het volk Israël als herboren, uit Egypte bevrijd, uit de Rode Zee gered. Door al die verhalen heen schittert de trouw van de Eeuwige. Wonderlijk: in deze psalm tref je goedbeschouwd alleen maar hoogtepunten aan, monumenten die voor het volk Israël gunstig waren. De dichter had ook een heel andere opsomming kunnen maken. Dan had hij minstens zo veel stof tot schrijven gehad. Over wat misging in de Hof van Eden had hij een boekje open kunnen doen. Over Kaïn had hij kunnen schrijven en over de moord op Abel. Van de achtergrond en de gevolgen van de zondvloed had hij melding kunnen maken. Aan het gemopper van Israël in de woestijn, op weg naar Kanaän, had hij kunnen herinneren. Maar dat alles doet hij niet. Hij zet alleen de grote daden van de Eeuwige op een rij. En dan, telkens zichzelf onderbrekend: eeuwig duurt zijn trouw. Eigenlijk zou je die trant ook eens een opsomming van je eigen belevenissen moeten maken, een soort levensloop, een korte autobiografie – met om de regel net zo’n refrein als in deze psalm: eeuwig duurt zijn trouw.
Looft den Heer, want Hij is goed, trouw in alles wat Hij doet. Want zijn goedertierenheid zal bestaan in eeuwigheid.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
JOSINA022
|
Berichten: 3599
|
Geplaatst: vrijdag 25 november 2011, 22:12
|
|
|
MARIO216 schreef: | Vrijdag 25 november, Psalm 136: 1-12; Trouw in alles.
In een prachtige cadans, als in een reidans danst het door heel psalm 136 heen: eeuwig duurt zijn trouw. Zijn trouw – zijn genade, zijn goedertierenheid, zijn vriendschap: allemaal vertalingen van dat ene Hebreeuwse woord dat te rijk is voor één vertaling in het Hollands. Waarom loven wij de Eeuwige? Omdat zijn genegenheid zo overstelpend groot en goed is. Eeuwig duurt zijn trouw! Genesis en Exodus komen in deze psalm in vogelvlucht voorbij. Over de schepping gaat het. En over de nieuwe schepping, de uittocht: het volk Israël als herboren, uit Egypte bevrijd, uit de Rode Zee gered. Door al die verhalen heen schittert de trouw van de Eeuwige. Wonderlijk: in deze psalm tref je goedbeschouwd alleen maar hoogtepunten aan, monumenten die voor het volk Israël gunstig waren. De dichter had ook een heel andere opsomming kunnen maken. Dan had hij minstens zo veel stof tot schrijven gehad. Over wat misging in de Hof van Eden had hij een boekje open kunnen doen. Over Kaïn had hij kunnen schrijven en over de moord op Abel. Van de achtergrond en de gevolgen van de zondvloed had hij melding kunnen maken. Aan het gemopper van Israël in de woestijn, op weg naar Kanaän, had hij kunnen herinneren. Maar dat alles doet hij niet. Hij zet alleen de grote daden van de Eeuwige op een rij. En dan, telkens zichzelf onderbrekend: eeuwig duurt zijn trouw. Eigenlijk zou je die trant ook eens een opsomming van je eigen belevenissen moeten maken, een soort levensloop, een korte autobiografie – met om de regel net zo’n refrein als in deze psalm: eeuwig duurt zijn trouw.
Looft den Heer, want Hij is goed, trouw in alles wat Hij doet. Want zijn goedertierenheid zal bestaan in eeuwigheid. |
Mooi opdracht staat er in! Ga het zeker doen!
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zaterdag 26 november 2011, 00:05
|
|
|
Zaterdag 26 november, Psalm 136: 13-26; Die ons voedt.
Ik protesteer! Vanwege de hongersnood. Hoe vaak lees je niet in de krant dat er in Afrika of Azië weer eens honger is. Je ziet de beelden op televisie: broodmagere mensen, snakkend naar een handje voedsel. En wij maar zingen: ‘Hij geeft je brood aan alles wat leeft, eeuwig duurt zijn trouw.’ Zo’n psalm krijg je toch je keel niet meer uit, als je denkt aan zoveel hongerlijders, de eeuwen door, gisteren, vandaag en morgen? Zo’n psalm is een klinkklare leugen! Ik aarzel. Zo dom waren die psalmdichters toch niet, dat ze daar helemaal niet bij stilstonden? Zij hebben in hun tijd natuurlijk ook geweten van honger en dorst. Zij kenden de verhalen van het volk van Israël in de woestijn. Zeker. Maar – en nu komt wat wel eens de oplossing van ons probleem met deze psalm zou kunnen zijn – zij herinnerden zich ook hoe keer op keer de Eeuwige zorgde voor voedsel: brood uit hemel, water uit de rots. Op wonderbaarlijke wijze was daar toch elke keer weer een uitweg uit het dorre, droge land van honger en dorst. Het kan er wel eens even op lijken dat je verhongeren moet en van de dorst zult omkomen, toch is er bij God elke keer weer een verrassende ontwikkeling, die je tot verwondering brengt. Elke keer? Is er dan nooit eens iemand, die toch op God vertrouwde, van honger of dorst omgekomen? Jawel. Waarschijnlijk zijn het er wel duizenden geweest. Wij moeten het geloof niet mooier maken dan het is. Het leven, ook het leven met God, stelt ons vaak voor grote raadsels. En toch: het vertrouwen is blijft. Ons is een maaltijd belooft, een hemelse maal! God laat soms je maag leeg. Maar nooit je hart.
Looft den Heer, die al wat leeft dagelijks zijn spijze geeft, die ons laaft en die ons voedt. Eeuwig is Hij trouw en goed.
|
|
Naar boven |
|
|
Auteur |
Bericht |
|
MARIO216
|
Berichten: 4992
|
Geplaatst: zondag 27 november 2011, 17:38
|
|
|
Zondag 27 november, Psalm 137; Hoe trok ons hart naar huis.
Ik kan deze psalm niet ten einde toe meezingen. ‘Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt en op de rotsen verplettert.’ Wat is dat voor sadistische taal? Zoiets doe je toch de kinderen van je grootste vijand niet aan? Dan praat ik nog niet eens over de vergevingsgezindheid die Christus zijn dicipelen leerde. Het is gewoon puur terrorisme waar deze psalm mee besluit. Moet je zo’n lied in de Bijbel tolereren? Ja, dat moest ik maar doen. En waarom? Om drie redenen. In de eerste plaats: omdat de psalmen niet mijn psalmen zijn, maar de psalmen van Israël. In de tweede plaats: omdat ik niet leef in de tijd en de cultuur waarin deze psalm geschreven is. In die tijd en die cultuur waren en zijn zulke uitingen van woede min of meer standaard. En in de derde plaats: omdat ik geen balling ben. Kan ik voldoende aanvoelen wat het is om weggesleept te worden van huis en haard, gedumpt in een land waarvan ik taal noch tradities ken? Wat een ellende! Dan zou je toch, zoals Nederlanders dat deden in de tijd van de Tweede Wereldoorlog, vurig bidden om de ondergang van de vijand? Intussen brandt fel het vuur van verlangen naar Jeruzalem, de hunkering naar wat vroeger was. Weet je nog van toen…? Jeruzalem, stad van vrede, stad van de tempel, stad van goud, stad van God! Om nooit te vergeten! Je lijdt nog liever dorst dan te vergeten wat zoveel vreugde gaf. ‘Wie ver van Sion leeft, is zonder vrede.’ Sion. Voor mij is dat geen berg, geen stad. Voor mij is dat de liefde van Christus. Die liefde bedwingt mijn lust om te gaan smijten en mensen, laat staan kinderen, te verpletteren. Die liefde leert ons in plaats van vloeken: zegenen.
Aan Babels stromen zaten wij gevangen. Daar weenden wij van weemoed en verlangen. Hoe trok ons hart naar huis, wij treurden om Jeruzalem, des Heren heiligdom. O dagen van weleer, o heilige stede, wie ver van Sion leeft, is zonder vrede.
|
|
Naar boven |
|
|
|
|
|
|
|
|
|